maandag 21 december 2020

 

Reflectie over media en democratie

 

Hoax, alternatieve waarheid, fake news,… We worden er de laatste jaren steeds vaker mee geconfronteerd. We lijken terechtgekomen in een wereld waarin het er maar op aan komt te kiezen tot welke identiteitsbepalende groep je behoort om de wereld rondom ons echt te begrijpen. Links, rechts of averechts, allen beschuldigen de tegenpartij van het verspreiden van valse informatie. In deze wereld van onoverzichtelijke hoeveelheid aan feiten, meningen, verklaringen die elkaar tegenspreken ontstaat bij velen de indruk dat er geen andere manier is om greep te krijgen op de werkelijkheid dan meegaan in de waarheid van een sociale, politieke of religieuze gemeenschap en daaraan vast te houden. 

Laten we meteen een misvatting uit de wereld helpen: dit is niet louter een probleem waar de sociale media ons mee opgezadeld hebben. Hoewel de internetwereld een enorme impact op onze beleving van de wereld heeft en ons leven totaal veranderd heeft, is zekerheid over de werkelijkheid een vraag van alle tijden. Ook de klassieke media hebben ons wereldbeeld meer dan eens grondig overhoop gehaald. Ze hebben de geschiedenis vooruit gestuwd maar zijn ook altijd een slagveld geweest waar vele waarheden en ideologieën elkaar bevochten. Een goed begrip van die geschiedenis kan ons helpen bij het omgaan met de uitdagingen waar de digitale media ons voor plaatsen. Een lang verhaal met heel veel lagen om je weg in te vinden, zo blijkt.

Dé waarheid bestaat niet!

Razend interessante filosofische stelling, samen met het verwante “Dé werkelijkheid bestaat niet”. Ook in de psychologie kennen we er zo één: “Vrije wil bestaat niet”. Als vertrekpunt voor een kritische reflectie over de kenbaarheid van de wereld, over criteria voor objectief wetenschappelijk onderzoek, onderzoek naar oorzaken van (im)moreel gedrag. In de handen van gewone stervelingen als u en ik kunnen deze drie stellingen ook wapens zijn om tegenstanders van hun stuk te brengen, ze om de tuin te leiden, om het eigen gedrag te justifiëren, om misstappen te verdrinken in redeloze constructies. In mijn persoonlijke ervaring heb ik de bewering dat de waarheid niet bestaat in ieder geval enkel op die wijze weten gebruiken. Redelijke, op feiten gebaseerde argumenten worden plots onbruikbaar en elk gesprek zinloos.

In de politieke praktijk lijkt het relativeren van de concepten “waarheid” en “werkelijkheid” soms tot de dagelijkse gangbare praktijk te behoren. Wat we de laatste 4 jaar hebben zien gebeuren in de VS is daar de totaal doorgeslagen consequentie van. Maar in essentie is het enige nieuwe natuurlijk de schaal waarop en de middelen waarmee het gebeurt. Politiek is het onderhandelen van conflicterende belangen tussen verschillende groepen of gemeenschappen; daarbij speelt het overtuigen van anderen om onze belangen te steunen een grote rol. Wanneer dat met redelijke, verifieerbare argumenten gebeurt en de partijen zich bereid tonen om elkaars argumenten ernstig te af te wegen, kan tot een vergelijk gekomen worden, waarin niemand zich gedupeerd hoeft te voelen. Overwegen en evalueren van elkaars argumenten kan erg ingewikkeld zijn en het onderhandelen lastig en tijdrovend maken, dat is nu eenmaal de prijs die je betaalt in een democratisch systeem. Tot zover een schets van de ideale wereld. In de praktijk weten we allemaal dat politiek niet enkel bedreven wordt met redelijke argumenten. Beïnvloeding is hier het kernwoord en daartoe hebben de politici een heel arsenaal aan instrumenten. Naast de rede kunnen argumenten ook gericht zijn op het gevoel, de emoties of, zoals reeds vermeld, het relativeren van de concepten die een redelijk oordeel mogelijk maken: werkelijkheid en waarheid. Een ander element is macht. Macht ontleend aan economische positie, grootte en/of financieel gewicht van de achterban. Helaas niet zo uitzonderlijk wordt macht ook ontleend aan gewelduitoefening. En dan is er nog een laag die over die andere middelen heen ligt: de media.

Media: ontvoogding én verknechting

De uitvinding van de Europese drukpers heeft gedurende 500 jaar gezorgd voor een ongekend snelle ontwikkeling op zowat alle domeinen van de beschaving: wetenschappen, politiek en algemeen intellectueel ontwikkelingsniveau van de bevolking. De 20ste eeuw heeft een nieuwe culturele revolutie zien vorm krijgen: de shift van woord- naar beeldtaal. De impact hiervan kan niet overschat worden. De snelheid waarmee informatie en denkbeelden kunnen worden doorgegeven en op grote schaal verspreid is exponentieel toegenomen. 1 beeld zegt meer dan 1000 woorden wil het cliché. Wat op het eerste gezicht een enorme efficiëntiewinst lijkt, blijkt toch wel een enorme prijs te hebben. Het gedrukte woord betekende niet enkel een culturele revolutie door de snelle, massale communiceerbaarheid, het geeft ook meer ruimte aan gelaagdheid en nuance. Ingewikkelde concepten kunnen gedetailleerd beschreven worden, gedachten diepgaand ontwikkeld; achteraf kan de lezer ze met de nodige aandacht tot zich nemen en daarover reflecteren, wat kritisch omgaan met informatie bevordert en het eigen, zelfstandige denken stimuleert. Dit alles wordt in de hapsnap snelle beeldcultuur in de kiem gesmoord.

Is het dan niet zo dat woord en beeld nog steeds naast elkaar functioneren in onze cultuur en elkaar zelfs aanvullen? Ja, zo zou het in de beste der werelden natuurlijk wel moeten; eigenlijk is dat heel lang zo geweest want vastleggen en communiceren van inhoud via beeld is zo oud als de mens. Op zich zou het absurd zijn om het woord als superieur aan de beeldtaal te benoemen. Beide talen hebben elk hun eigen belangrijke functie binnen onze cultuur. Problematisch wordt het wanneer het ene het andere verdringt, wanneer de illusie wordt gewekt dat beeld het woord zomaar kan vervangen en grotendeels overbodig maken.

Met de groeiende dominante positie van de drukpers als communicatie­medium, kreeg een steeds groter deel van de bevolking gedurende eeuwen toegang tot kennis die haar toeliet en aanzette om bijvoorbeeld eigen, geïnformeerde politieke keuzes te maken. Hierdoor werd de democratiseringsbeweging gaandeweg bevorderd en versterkt. De ontwikkeling van de veel snellere elektronische media, met name in een eerste beweging de radio, zorgde voor een totaal nieuwe boost in de wijze waarop ideeën een veel groter publiek bereikten. Dit biedt zeker kansen tot nog breder bereik van de bevolking met emancipatorische inhoud (kennis en cultuur, zeg maar).

Er is echter tezelfdertijd een negatief effect. De radio zorgt niet alleen voor makkelijker consumeerbare inhoud; door de doorlopende stroom ervan wordt reflectie bemoeilijkt, ontmoedigd eigenlijk. Het publiek krijgt de rol van passieve consument toebedeeld. Om de luisteraar in die rol vast te klikken wordt alles verpakt in een aantrekkelijk entertainment formaat, veelal toegespitst op een specifiek doelpubliek. Niet voor niets eindigen veel programma’s vandaag met een verwijzing naar een volgend programma en de boodschap “Blijf bij ons, blijf bij Radio 1.”

Politieke actoren begrijpen al gauw de mogelijkheden die het nieuwe medium biedt. De overheid ziet een middel om haar beslissingen breed kenbaar te maken, te verdedigen en de bevolking stilaan het onderliggende ideeëngoed met haar normen en waarden als “eigen” te laten ervaren. Op zich is dit een legitieme betrachting in het kader van het verbinden van de leden van de gemeenschap, een idee waarop volop werd ingezet bij het ontstaan van de natiestaten. Sommige overheden gaan er dan ook snel toe over om de zendmedia te nationaliseren en zo een monopolie op die informatiestroom te creëren, ook om een te grote aandacht voor concurrerende ideologieën tegen te gaan of totaal uit te sluiten. Duidelijk problematisch in democratisch opzicht maar in een goed functionerend democratisch politiek landschap controleerbaar.

In veel landen wordt het initiatief echter overgelaten aan privé-actoren, wat enerzijds een grotere diversiteit aan inhoud biedt, anderzijds ontstaat een grotere invloed van commerciële belangen die ook op die inhoud gaan wegen. Ook daar dreigt een negatieve impact op democratische processen: zenders komen in handen van kapitaalkrachtige bedrijven - al dan niet deel van een persgroep - die stilaan zelf een quasi monopoliepositie kunnen veroveren en zo ook vat krijgen op het denken van hun publiek. Het vermengen van politieke en privé-belangen is geen gelukkige piste. (Ah, nu komen we op akelig herkenbaar terrein.) Problematisch maar alweer: een goed functionerende democratie kan zich daar wel tegen wapenen en de evenwichten bewaken. Laat ik hier alvast meteen in herinnering brengen dat ook misbruik van woord en beeld voor beïnvloeding of misleiding niets nieuws is.

België koos na de tweede wereldoorlog definitief voor een monopolistische nationale omroep (vóór de oorlog had je nog enkele privézenders). Dit monopolie zou tot in de jaren ’80 stand houden, weliswaar op tijd en stond belaagd door tal van illegale initiatieven. En laat dit voor ons nu precies een belangrijk kantelmoment zijn, waarover straks meer. Komen we bij de machtsgreep van de beeldcultuur, wanneer de geluidsbeleving er met de televisie een dimensie bij krijgt.

Beeldverslaving

Bewegend beeld ondersteunt of versterkt niet enkel het woord zoals dat het geval is bij een boekillustratie, het eist ook de volledige aandacht van de kijker. Meer nog: blijkbaar zijn onze hersenen zo geprogrammeerd dat wij erg moeilijk kunnen weerstaan aan bewegende beelden en deze trekken ons helemaal in hun verhaal. Om het erg negatief te stellen: beeldmedia kapen onze aandacht en op de duur ons denken. Ik maak hier natuurlijk een grote sprong maar in de praktijk hebben we wel degelijk gezien dat de 20ste eeuw minstens 2 generaties aan tv-verslaafden heeft voortgebracht. Vanaf eind jaren 50 geraakten zij die zich aan die verslaving onttrokken in de minderheid. Tegenover dit negatieve beeld staat natuurlijk ook het maatschappelijk debat dat heel breed werd gevoerd dank zij de landelijk gedeelde ervaring. In rurale gebieden werd het leven nog tot na de 2de wereldoorlog gedomineerd door sociale controle en een gesloten wereldbeeld. Het meer open en individualistischer gedachtegoed dat kenmerkend is voor de stedelijke cultuur die nieuwe normen en waarden omarmt, kreeg uiteindelijk ook toegang tot de dorpen dankzij de televisie. Alweer een tweesnijdend mes: nuance blijft de leidraad in dit verhaal om de kern van het probleem te begrijpen. De razend snel evoluerende media, die instrumenteel zijn in het emanciperen van onze samenleving, een samenleving van zelfdenkende, verantwoordelijke burgers in een mondiale context, dreigen ons ook te beroven van ditzelfde ideaalbeeld. Het is maar de vraag in welke richting de slinger beweegt.

Werkelijkheid met amusementswaarde of fictie als realiteit

Eén van de issues die met de komst van televisie het helder denken bezoedelde en de werkelijkheidsbeleving op nooit geziene schaal verstoorde is: het door elkaar halen van feitelijke informatie en fictie of allerlei vormen van entertainment.[i] Daar hoeft geen manipulatieve agenda achter te zitten. Het is de taal van het medium zelf die voor verwarring zorgt. De continue stroom van beelden, die door een soort eenheidsfilter gestroomlijnd wordt, nivelleert in de perceptie de relevantie van de gebrachte informatie. De filter behelst onder meer de dwang om de kijker niet te vervelen en daarbij wordt rekening gehouden met de breedst mogelijke doelgroep.

Een echt geïnteresseerd publiek is bereid om desnoods een half uur lang aandachtig te luisteren naar de deskundige duiding bij een belangrijke maatschappelijk probleem of wetenschappelijk onderzoek. Maar veel mensen houden dit zelfs geen 5 minuten vol zonder de nodige visuele prikkels die de beleving opleuken. Wie nu en dan een presentatie geeft voor een zaalpubliek weet dit en speelt daar ook op in. Het verschil met televisie is dat beeldtaal echt de essentie uitmaakt van het huiskamerscherm en daar dus totaal afhankelijk van is om de aandacht gaande te houden. Zogenaamde “talking heads” zorgen voor een tegennatuurlijk statisch en dus vervelend beeld. Dus wordt elk verhaal gedynamiseerd met (liefst bewegende) beelden die het entertainmentgehalte verhogen.

Een tweede element in het vervagen van de grens tussen de echte wereld en de fictionele is het door elkaar haspelen van de onderscheiden “podia”. Panelprogramma’s verzamelen acteurs, politici, wetenschappers, zangers en sporthelden rond dezelfde tafel en laten die inhaken op elkaars verhaal. Het gaat grotendeels om hetzelfde selecte clubje dat steeds opnieuw opgevoerd wordt en dan ook nog eens opdraaft in allerlei spelletjesprogramma’s. Het probleem is niet dat de modale kijker het verschil niet zou kunnen maken tussen de bespreking van een politiek item en die van een fictiereeks. Verstandelijk weet hij dat onderscheid wel te maken maar de onbewuste, emotionele verwerking van de gebrachte informatie laat die scheiding lekken. Natuurlijk komen politici graag in beeld om hun verhaal te doen en het is voor de burger ook belangrijk om kennis te nemen van de verschillende standpunten. Maar politici hebben niets te zoeken in louter entertainmentprogramma’s. Om maar meteen een zeer zichtbaar effect te noemen: in 2010 won N-VA de verkiezingen voor­namelijk dank zij het optreden van Bart De Wever in het kwisprogramma De Slimste Mens. Onzindelijk heet zoiets. (Sorry Bart, niets persoonlijks maar ’t voorbeeld maakt mijn punt te schoon om te laten liggen) Het zijn echter effecten op langere termijn die we in de gaten moeten houden.

Door het mengen van de twee formats krijg je eigenlijk een devaluatie van de relevantie van feitelijke informatie, die burgers in staat stelt om maatschappelijke kwesties te begrijpen. In eenzelfde beweging worden triviale items opgewaardeerd tot belangrijke discussie­onder­werpen. Dit is dus die nivellering. We komen er straks op terug.

Privatisering

Om de gevolgen van de privatisering van de ether te duiden gaan we eerst even terug naar de radio . Het door de overheid gecontroleerde medialandschap van de jaren ’60 slaagde er niet in om de jongerencultuur van de babyboomers te vatten. De knullige wijze waarop daarover gerapporteerd werd, was soms aandoenlijk hilarisch. Vooral: nieuwe wereldbeelden met nieuwe behoeften en de erbij horende creatieve uitingen die toen vorm kregen in de jongerencultuur vonden soms wel hun weg naar enkele nicheprogramma’s maar werden niet gereflecteerd in de algemene programmatie. Dat was natuurlijk een gevolg van het feit dat de BRT een zender voor het breedst mogelijke publiek wou zijn en dus geen  doelgroepenpolitiek kon voeren. Commercieel privé-initiatief sprong in dit gat, althans in het verkoopbare deel: populaire muziek. Illegale radiostations vochten de monopoliepositie van de overheidszenders aan en opereerden gedurende jaren vooral van op schepen buiten de territoriale wateren om hun doelpubliek te bereiken. Een jarenlange juridische strijd resulteerde uiteindelijk in het opdoeken van de illegale zenders. Maar eind jaren ’70 zag een nieuwe golf van illegale zenders ontstaan. Deze keer waren ze veel groter in aantal maar veel kleiner in zendbereik. Daarenboven opereerden niet allen vanuit een commerciële motivatie. Velen waren hobbyisten die de nostalgische herinnering aan de boeiende sixties wilden herbeleven en zich vrije radio noemden. Daarnaast had je een hele reeks zogenaamd lokale radio’s die een stem wilden geven aan de jongerencultuur en de vele sociale bewegingen die belangrijk waren in het leven van een stad maar te weinig gehoord werden op de officiële zenders of in het politieke debat. Zij zagen hun rol als aanvullend op het aanbod van de toenmalige BRT en RTBF met een louter lokaal aanbod. Op die wijze fungeerden ze als een ontmoetingsplaats voor zowel de grotere buitenparlementaire bewegingen als 11.11.11 of Oxfam maar ook de lokaal georganiseerde grassrootsbewegingen: de vrouwenbeweging, de wetswinkels, het buurtopbouwwerk, enz. Zij groepeerden zich in een belangenorganisatie om in gesprek te gaan met de overheid: VEBE.

In de chaos die toen ontstond profileerden zich ook enkele echt commerciële initiatieven die duidelijk de bedoeling hadden om de officiële zenders te beconcurreren met een nationale programmatie. Deze zenders groepeerden zich in VEBORA om de geldende wetgeving in hun voordeel te wijzigen.

Aan de oppervlakte zag het publiek een juridisch gevecht met talloze inbeslagnames en vervolgingen van de illegale zenders en parlementaire initiatieven om de wetgeving aan te passen.

Daaronder speelde zich een politiek machtsspel af om de controle van het medialandschap. Grofweg ging het om de klassieke ideologische strijd: de totale liberalisering van dat landschap versus het behoud van de overheidsdominantie. Of nog: winstgestuurde publieke dienstverlening versus maatschappelijk belang als drijfveer. De lokale radio’s stelden zich eerder terughoudend op ten aanzien van het verkopen van reclametijd om inkomsten te genereren, dit om de maatschappelijke opdracht die ze zichzelf hadden gesteld niet te laten bezoedelen of afhankelijk te worden van sponsors wier belangen soms conflicteerden met onafhankelijke berichtgeving. Voor de VEBORA-zenders was het concept vrije radio gewoon het forceren van een nieuwe businessopportuniteit.

Misschien is het hier de plaats om een belangrijk principe over het verdienmodel van private media helder te stellen. Zoals Marshall McLuhan (The Media is the Message) en Neil Postman (Amusing Ourselves to Death) duidelijk maakten is er volgens het kapitalistisch model ook hier een markt waar verkoper en koper elkaar vinden. Intuïtief zou je kunnen denken dat het medium (het radio- of tv-station) de rol van markt speelt waar de verkoper (de waspoederproducent) tegen een vergoeding zijn product promoot bij de luisteraar die uiteraard de potentiële koper is. De ware constructie ziet er echter iets anders uit. De verkoper is het radio- of tv-station en de koper is de adverteerder. Het product is geen wasmiddel of elektrische auto maar de luisteraar (of zijn aandacht). Een zender zorgt voor de opbouw van een publiek in functie van de verkoopbaarheid aan zijn klanten. Dit betekent dat de zender zal moeten nadenken over de inhoud van zijn programma’s, niet alleen om een zo groot mogelijk publiek aan zich te binden (advertentieprijzen worden uiteraard berekend volgens het aantal bereikte luisteraars) maar ook om de juiste doelgroep (interessantst voor de adverteerder) te bereiken. Einde illusies over onafhankelijkheid. Heel dit principe herkennen we uiteraard nog duidelijker wanneer we aan de huidige sociale media denken. Het wordt dus begrijpelijk waarom de VEBE-zenders zich hardnekkig probeerden te verzetten tegen het afhankelijk worden van reclame-inkomsten. Dit betekende bijgevolg ook dat er geen geld was om personeel te betalen, dat de stations volledig op vrijwilligers­werk draaide.

Uiteindelijk werd de ether opengesteld voor zowel lokale als commerciële zenders. Hoe de verdeling van de bandbreedte uiteindelijk is gebeurd, heb ik niet meer van nabij gevolgd. Kleine zenders werden soms wel verplicht om een frequentie te delen met collega’s. Maar de kern van de zaak was dat de 40 jaar durende monopoliepositie van de Belgische openbare omroepen werd doorbroken en dat reclame officieel haar intrede deed in de Belgische ether. Eens dit principe aanvaard, was het maar een kwestie van enkele jaren tot ook de commerciële televisie de markt kon openbreken. En eens het verdienmodel van de commerciëlen genormaliseerd, konden ook de overheidszenders niet achterblijven: de VRT-zenders werden geacht een stuk financieel te verzelfstandigen in plaats van volledig afhankelijk te blijven van het overheids­infuus. VRT-reclame was een feit. De afhankelijkheid van publiciteitsinkomsten en de impact hiervan op de programmatie waarnaar we eerder verwezen is niet gering. Dat die impact, gezien de overheidsdotatie, minder groot is voor de openbare omroep dan voor de commerciële zenders is logisch maar daartegenover staat dan weer dat de politieke druk op de eerste groter is. In hun strijd om een groter marktaandeel zijn de privé-zenders meer geneigd een duidelijker doelpubliek af te bakenen dat qua profiel gemakkelijker kan gepresenteerd worden aan adverteerders. Aangezien ze die afbakening zo breed mogelijk zullen willen definiëren en hun inhoud zullen afstemmen op een zo groot mogelijk bereik op elk moment, zal dit de programmatie bepalen. Muzikaal hanteert men hiertoe “makkelijke” playlists (alles wat niet populair of onbekend dus onbemind is mijden). Hier krijgen we dus te maken met culturele nivellering. Door de voornoemde strijd om marktaandeel zullen ook de officiële zenders zich verplicht zien om een stuk mee te gaan in die trend. Ook in de productie van soaps laten zowel commerciëlen als openbare zenders zich niet onbetuigd. Waar het verschil wel duidelijk wordt is in het inspelen op sensatiebeluste en voyeuristische sentimenten, zie zogenaamde realityshows als de Osbornes, de Pfaffs, Temptation Island of Naked Attraction, vooral formats van commerciële televisie.

Vooraleer de indruk zou ontstaan dat het probleem zou gaan over de tegenstelling totale vrijheid van aanbod en dus ook keuzevrijheid van de consument versus een staatsgestuurde programmatie, nog even verduidelijken. Een overheid moet zich niet bezig houden met concrete inhoud. Subsidiëring kan daar nooit een excuus voor zijn. Integendeel, de overheid moet enerzijds de onafhankelijkheid van de openbare omroep garanderen en anderzijds algemene opdrachten bepalen die de omroep moet opnemen. Particuliere belangen (commercieel of politiek) mogen op geen enkele wijze vat krijgen op de inhoud van de programmatie. Mediapubliciteit (die men nu eenmaal heeft ingevoerd) moet binnen duidelijk afgelijnde blokken met “waterdichte” wanden worden gebracht zodat op geen enkel moment contaminatie kan plaatsvinden. Maar ook de politieke onafhankelijkheid dient uiteraard gegarandeerd te worden, iets wat niet alle politici menen te begrijpen.

Rolmodel

Wat wel aan de orde is: de nivellering waarop we al wezen. Onderwerpen die aan bod komen in de media krijgen in de publieke perceptie een belang, los van het belang dat ze in de fysieke wereld zouden hebben. Mensen die in de media opgevoerd worden krijgen een legitimering die veelal niet in verhouding staat tot de rol die ze daarbuiten spelen, hun deskundigheid over behandelde onderwerpen of hun relevantie in het echte leven. Dit is de discrepantie tussen de werkelijke relevantie van thema’s of opgevoerde personages en de gepercipieerde. Het is die laatste die veelal bepaalt waarover mensen het in hun dagelijkse gesprekken hebben. Daarnaast bevatten programma’s, of het nu om fictie of duiding gaat, altijd een niet uitgesproken boodschap. Mediagezichten zijn rolmodellen, hebben dus publieke invloed. De levensstijl van publieke mediafiguren hebben een normerende lading. Woningen, interieurs die getoond worden in tv-series of films zijn veelal die van een gegoede middenklasse. Individueel vervoer, liefst met een zekere status, wordt als norm gepresenteerd. Hetzelfde gebeurt met de wijze waarop modellen voor onze vrijetijdsbesteding worden voorgehouden, inclusief om maar iets te noemen zon- en skivakanties, citytrips en intercontinentale vliegreizen. Op lange termijn drukt dit alles een stempel op de wijze waarop veel mensen naar de wereld kijken en op hun verwachtingen.

Tot zover de traditionele media, van drukpers tot en met televisie, die als gemeenschappelijk kenmerk eenrichtingsverkeer hebben, het gaat steeds van één zender naar vele ontvangers. Samenvattend: elke introductie van een nieuw medium maakte het mogelijk om ideeën en kennis breder, verder en sneller te verspreiden. Dit betekende telkens een belangrijke emancipatorische stap naar een meer democratische samenleving maar droeg ook de mogelijkheid in zich tot gebruik dat net die ontvoogding hypothekeerde. In de twintigste eeuw is het medialandschap zo divers en ingewikkeld geworden, de belangen die spelen steeds minder transparant, de gelaagdheid van inhouden zo complex dat de werkelijke invloed op het denken van mensen moeilijk in te schatten is. Het is altijd een dubbel verhaal dat in de balans op lange termijn tot nog toe (gelukkig) positief is uitgevallen maar steeds meer aan onze controle dreigt te ontsnappen.

Begin jaren ’80 vond ik al: als de burgers er niet in slagen de media te beheersen zullen de media ons beheersen. Pogingen om de media niet over te leveren aan de platte logica van de markt, omdat we dan het tegenovergestelde krijgen van de vrije keuze van de burger, zijn ten dele mislukt. De markt gaat voor de laagste gemene deler, voor de gemakkelijke inhoud, het gemakkelijke verhaal, de gemakkelijke uitleg en veelal ook met nadruk op het sensationele omdat dat het best verkoopt. Gelukkig is de openbare omroep overeind gebleven, zij het mits heel wat concessies onder druk van concurrentie en politiek. De VRT biedt nog steeds een brede kijk op de wereld die er voor de burgers toe doet. De geopolitiek, de allesoverheersende wereldhandel met een universeel consumptiemodel, onze mobiliteit en de mediarevolutie zou van de wereld een dorp gemaakt hebben. Dit idee verbergt wel de complexiteit van die wereld. De wereld begrijpen vooronderstelt toegang tot een diversiteit aan bronnen: van actuele informatie tot cultuurhistorische context; zowel feitelijke kennis als fictionele voorstellingen in verschillende kunstuitingen bieden ons die context. Een steeds belangrijker deel van die kennisbronnen halen we uit het immens uitgestrekt medialandschap dat een oneindige veelheid aan materiaal bevat. Het herkennen van betrouwbare bronnen, het selecteren van relevante informatie en het verwerken ervan zijn vaardigheden die ervaring en kennis vergen. Kennis van hoe media functioneren, zoals we in dit verhaal poogden te schetsen, is daarin essentieel. Kinderen worden reeds vanaf de jongste, meest beïnvloedbare leeftijd overspoeld met mediainhoud. De kennis en vaardigheden om daarmee om te gaan zouden dus in die jonge jaren moeten meegegeven worden opdat ze kritisch en weerbaar met de media zouden kunnen omgaan. Dit was al het geval in een tijd van de traditionele media. Ons onderwijs heeft die rol in het verleden helaas niet of onvoldoende opgenomen.

Met de introductie van de personal computer werd eerder genoemd devies: als wij de computer niet beheersen zal de computer ons beheersen. Ondertussen weten we dat computer hierbij staat voor e-commerce, sociale media, big tech, enz. Alles wat we aanbrachten over de traditionele media zien we vandaag uitvergroot in het hedendaagse medialandschap dat steeds interactiever wordt en een ongekende greep gekregen heeft op ons denken en doen. Meer dan ooit is het zaak ons (en onze kinderen) weerbaar te maken in de digitale jungle. Wat potentieel verbindende technologie zou kunnen zijn is verworden tot een explosief paard van Troje dat wij allen in huis hebben gehaald. Met de technologie op zich is niets mis. De vraag is wie er zich meester van heeft gemaakt. Indien wij vrije mensen willen blijven (of het weer worden) zullen we terug meester moeten worden over onze “essentials”, de zaken die nooit aan de markt hadden mogen overgelaten worden. Net zoals water, lucht, kennis, grond, openbaar vervoer, onderwijs, communicatie, energie of gezondheid behoren daar ook toe: de media. Dit betekent absoluut niet dat er geen plaats is voor privé-initiatief, maar de spelregels moeten ten allen tijde gedicteerd worden door het algemeen belang en voor iedereen gelijk zijn, dat wil zeggen niet op maat van de sterkste.



[i] Enkele decennia later zou het ook nog een bijzonder format opleveren onder het label infotainment.

donderdag 8 oktober 2020

Hoe we killervirussen zelf hebben uitgenodigd

 In De Morgen van 7 oktober legt Barbara Debusschere het nog eens overzichtelijk uit. Neen, dit is geen nieuwe informatie... weten we al vele jaren maar op één of andere manier sluiten we nog altijd onze geesten voor deze unconvenient truth

Voor alle duidelijkheid ik heb geen rechten op dit artikel, die liggen uitsluitend bij De Morgen en dus geldt hier ook geen Creative Commons licentie. Abonnees van De Morgen kunnen op onderstaande titel klikken om rechtstreeks op hun site te lezen maar zij die liever en andere gazet lezen mogen hier toch niet van verstoken blijven... Voor één keer, 't is voor de goede zaak.

Minder natuur, meer gevaar: hoe we zelf de rode loper uitrollen voor dodelijke virussen

Op een markt in Sulawesi, Indonesië worden geroosterde vliegende vossen, een soort reuzenvleermuis, verkocht. De mix van uitwerpselen, bloed en urine op de markten voor wilde dieren biedt virussen een uitgelezen kans om van de ene soort op de andere te springen.Beeld Photo News

De coronapandemie overkomt ons niet zomaar. Door in sneltempo ongerepte natuur te vernielen, spreiden we de rode loper voor killervirussen die de sprong van dier naar mens maken.

Een virus dat van bij een exotische diersoort ‘overloopt’ naar de mens en vervolgens in acht maanden tijd één miljoen mensen doodt, het is voor velen een spectaculair geheugensteuntje. “SARS-CoV-2 herinnert ons eraan dat de natuur uiteindelijk de baas is”, klinkt het dan.

Er valt weinig op af te dingen. Ondanks de spectaculaire technologische en wetenschappelijke vooruitgang moeten we af en toe buigen voor dit soort onheil uit de natuur.

Hoewel het voor virussen en bacteriën meestal erg moeilijk is om over te lopen, zijn er sinds ons bestaan geregeld voorbeelden opgedoken, zoals hondsdolheid of de mazelen, die een duizendtal jaar geleden van bij runderen kwamen. De veertiende-eeuwse pest kregen we via ratten. Recentelijker doken vogelgriep, ebola, MERS, SARS, zika en westnijlvirus op. Hiv, dat via chimpansees tot bij de mens kwam, doodde al 33 miljoen mensen.

Luchtbeeld van een illegale mijn in het Braziliaanse regenwoud. De vernieling van de natuur blijkt de grondoorzaak van almaar meer ziekten die van dier op mens springen. Beeld AFP

Maar het was pas toen er begin dit jaar berichten uit China kwamen over een gevaarlijk virus dat wellicht van bij vleermuizen op de mens overging, dat de wereld collectief grote ogen trok over zoveel darwinistisch spektakel.

Eén soort mensen was niet verbaasd. Virologen gespecialiseerd in zoönoses, ziektes die van bij gewervelde dieren overgaan op de mens, schreven jaren geleden al dat exact dit zou gaan gebeuren.

De eerste SARS-epidemie, die tussen 2002 en 2003 bijna 800 mensen doodde, en ebola waren ook al virussen die van bij wilde dieren in tropengebied bij de mens kwamen. Maar SARS-CoV-2 heeft ons pas echt wakker geschud over het gevaar van zoönoses.

Gedroomde gastheren

Zo verbazend is de komst van dit virus eigenlijk niet. De natuur barst van de ‘beestjes’ en van de ziektekiemen. Volgens een schatting van het Global Virome Project circuleren er 1,67 miljoen nog niet ontdekte virussen in zoogdieren en vogels, waarvan tot de helft gevaarlijk kan zijn voor de mens.

En vleermuizen zijn de gedroomde gastheren. Ze maken liefst een vijfde uit van alle bekende soorten zoogdieren. Via vleermuizen is grote verspreiding dus gegarandeerd. Bovendien zit hun immuunsysteem zo in elkaar dat ze veel virussen kunnen meedragen zonder zelf ziek te worden. Wat ziektekiemen de grootste overlevingskansen geeft.

Toen de Chinese virologe Shi Zhengli, die al zestien jaar coronavirussen bij vleermuizen analyseert, eind vorig jaar vaststelde dat twee mensen in Wuhan besmet waren met een virus dat leek op het SARS-virus, waarschuwde haar team dan ook direct dat dit een groot probleem kon worden.

Want ook deze experts weten dat besmettelijke zoönoses steeds vlotter oprukken. Werden er in de jaren 50 zo’n dertig nieuwe geteld, dan waren het er in de jaren 80 honderd. “En dat is maar voor een klein beetje omdat we die virussen beter in kaart brengen”, zegt zoöloog Herwig Leirs (UAntwerpen), gespecialiseerd in zoönoses die kleine zoogdieren verspreiden. Vandaag is ruim twee derde van de nieuwe infectieziektes ontstaan bij wilde dieren.

Dat we met bijna 8 miljard zijn, helpt niet. Nooit waren er zoveel potentiële prooien voor dit soort performante virussen. “Bovendien is 60 procent van de zoogdieren nu vee en is 36 procent mens”, zegt Myriam Dumortier, verbonden aan het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek en docent bos- en natuurbeleid aan de Universiteit Gent. “Slechts 4 procent zijn wilde zoogdieren. Maar de kans dat zij in contact komen met mensen is veel groter geworden.”

Omdat die massa mensen ook de hele tijd van hot naar her reist, krijgen zoönoses nog veel meer kansen. Raakt pakweg een Afrikaanse landbouwer in een afgelegen dorp besmet met een virus van wilde dieren, dan kan dat binnen 24 uur in miljoenensteden zitten. Zo ging het met met ebola, SARS en SARS-CoV-2.

Politiek gevoeliger factoren zijn de wildlife markets, waar wilde dieren worden verkocht, en lokale inwoners die wilde dieren eten. Dat laatste is soms traditie maar ook vaak puur overleven. Bushmeat is dan de enige eiwitbron voor armen mensen. Dat kan heel erg mislopen. Zo bereikte hiv de mens wellicht doordat mensen die dicht bij het woud leven vlees van besmette chimpansees aten.

Armen verbieden voedzaam te eten ligt uiteraard te moeilijk, maar China heeft wel de markten waar levende wilde dieren worden verkocht gesloten, zij het tijdelijk. Daar zitten wilde en andere dieren dicht opeengepakt en worden sommige geslacht.

Alle experts zijn het erover eens dat de mix van uitwerpselen, bloed en urine op die markten virussen een uitgelezen kans geeft om van de ene soort op de andere te ‘springen’. Maar ze zijn het er niet over eens dat die markten sluiten een oplossing is, omdat de kans reëel is dat dan ondergrondse circuits ontstaan.

Dat geldt eveneens voor nog een snelweg die zoönoses en andere infectieziektes nemen: de handel in wilde dieren, al dan niet in de vorm van bushmeat of als huisdier. Alleen al in China is die jaarlijks goed voor 20 miljard dollar. 

Zorgwekkend is ook de internationale handel in exotische huisdieren zoals reptielen, papegaaien, knaagdieren en vissen omdat die zelden gecontroleerd worden op ziektekiemen die mensen ziek zouden kunnen maken.

Als een bijenkorf

De verkoop van bushmeat en de handel in wilde dieren beter controleren of verbieden zou het risico op zoönoses verminderen, maar erg realistisch is dat laatste niet. Het zou ook niet volstaan. “Het is vooral de grootschalige vernieling van de natuur die deze zoönoses vrij spel geeft”, zegt Leirs.

Amy Vittor, assistent-professor infectieziekten aan de Universiteit van Florida (Emerging Pathogens Institute), vat het samen in één beeld. “De natuur is als een bijenkorf. Ze zit, vooral in tropische gebieden, vol ziektekiemen die ons zouden kunnen schaden. Doorgaans blijven ze in hun korf. Maar wanneer de mens passeert en er flink tegen duwt, zal daar van alles uitkomen.”

En dat is exact wat de laatste decennia steeds driester gebeurt.

Zo kan een op drie van de nieuwe infectieziektes, die dus grotendeels van bij dieren komen, in verband gebracht worden met de aantasting van tropisch bos voor mijnbouw, landbouw en verstedelijking. Dat blijkt uit onderzoek van de EcoHealth Alliance, een Amerikaanse ngo die nieuwe virussen in wilde dieren traceert. Andere studies wijzen uit dat ontbossing de kans op lokale ebola-uitbraken aanzienlijk vergroot.

Je zou nochtans denken dat minder wilde natuur net minder gevaarlijke ziektekiemen uit de wildernis meebrengen. Maar het omgekeerde is aan de hand. Net de vernieling van de natuur blijkt de grondoorzaak van almaar meer ziektes die van dier op mens overgaan, zo stelt ook de VN.

Dat gebeurt in vier fases.

Door ontbossing voor wegen, mijnbouw en landbouw of verstedelijking dringen ten eerste meer mensen dan ooit diep binnen in gebieden waar zij vroeger nauwelijks kwamen.

Vaak zijn het arbeiders die van ver komen. In tegenstelling tot de lokale bevolking die al jaren of eeuwen met bepaalde wilde soorten ‘samenleeft’, hebben zij geen immuniteit opgebouwd tegen virussen en trekken ze na hun werk terug naar steden waar ze die makkelijk verspreiden.

Ten tweede jaagt ontbossing wilde dieren allemaal samen in veel kleinere lapjes natuur die nog overblijven. Daardoor wisselen ze meer dan gewoonlijk onderling ziektekiemen uit, wat de kans op nieuwe en mogelijk sterkere varianten vergroot.

Ten derde moeten ze op zoek naar nieuwe voedselbronnen en huisvesting. Vaak drijft hen dat veel dichter richting de mens. Zo doodde het nipahvirus in Maleisië in 1998 honderden mensen na het verdwijnen van regenwoud voor palmolieplantages en veeteelt. Fruitetende vleermuizen belandden op varkensboerderijen waar mangobomen staan en besmetten met hun uitwerpselen en de varkens, die op hun beurt de medewerkers besmetten.

Ten vierde ontstaat in aangetaste ecosystemen op langere termijn een scheve verhouding die zoönoses nog meer kansen geeft.

Knaagdieren en vleermuizen

“In een gezond ecosysteem heb je van vele soorten enkele exemplaren”, zegt Leirs. “In een aangetast gebied zijn het op den duur veel exemplaren van nog maar weinig soorten. Het zijn doorgaans kleinere, niet-gespecialiseerde soorten die zich zeer snel voortplanten en zich erg goed kunnen aanpassen aan verstoorde ecosystemen en de nabijheid van de mens.”

En dat zijn net de soorten die de meeste ziektekiemen dragen. “Wellicht omdat ze zich veelvuldig en snel voortplanten maar slechts kort leven”, zegt Leirs. “Daardoor investeren ze weinig in een robuust immuunsysteem en laten ze makkelijker ziektekiemen toe. Maar ze zijn dus met heel veel en virussen krijgen de kans snel te muteren omdat ze zich zo snel voortplanten. Knaagdieren en vleermuizen zijn de belangrijkste voorbeelden.”

Recent onderzoek in Nature, dat bijna zevenduizend soorten op zes continenten bestudeerde, bevestigt dat. Knaagdieren en vleermuizen dragen de meeste ziektekiemen en komen 18 tot liefst 70 procent keer meer voor in beschadigde dan in intacte natuur omdat ze de plaats innemen van de gespecialiseerde soorten die de verstoring van hun ecosysteem niet verteerd krijgen. Hun aantallen zijn op die plekken 21 tot 144 procent keer hoger dan in ongerepte habitats.

“Deze studie corrigeert het idee dat de wilde natuur de grootste bron van zoönoses is”, schrijven biologen Rick Ostfeld (Cary Institute of Ecosystem Studies) en Felicia Keesing (Bard College) in een commentaar. “Nee, de grootste bedreiging ontstaat wanneer natuurlijk gebied terrein moet ruimen voor landbouwgrond of stedelijke gebied. De patronen zijn frappant.”

Een huisdierenmarkt in Calcutta, India. De internationale handel in exotische huisdieren zoals reptielen, papegaaien, knaagdieren en vissen baart virologen grote zorgen.Beeld EPA

De onderzoekers adviseren om meer surveillance en sterkere gezondheidszorg te organiseren waar en wanneer rijke natuur tegen de vlakte gaat. Ook brengen wetenschappers van het Global Virome Project preventief hotspots in kaart.

Nature publiceerde dat soort kaarten. Waar rijke biodiversiteit samengaat met grote bevolkingsdichtheid, intensieve landbouw en vernieling van de natuur staan alle lichten op rood. Het gaat om streken in onder andere India, China, Brazilië maar ook in Europa.

Intensieve veeteelt speelt een belangrijke rol. Ze veroorzaakt niet alleen ontbossing, onder andere door sojaproductie voor veevoeder, ook de megastallen zijn een probleem. “Er gelden strenge bioveiligheidsnormen, maar als daar toch een ziektekiem binnenraakt, belandt het bij veel dieren die dicht opeen leven en genetisch zeer identiek zijn met vaak een zwak immuunsysteem”, zegt Dumortier. “Dan kunnen zeer snel mutaties richting schadelijker ziektekiemen ontstaan. Bij vogelgriep gaat het vaak zo.”

Varkenspest is nog een voorbeeld. Er leeft ook bezorgdheid over nieuwe griepvirussen die kunnen ontstaan door vermenging van bestaande virussen bij varkens en bijvoorbeeld eenden.

Honger naar vlees en palmolie

Naast het aan banden leggen van de handel in wilde dieren kunnen ook meer alertheid op plekken waar ontbost wordt en een robuust internationaal detectiesysteem voor pandemieën de opmars van zoönoses afremmen.

Maar we moeten vooral de grootschalige vernieling van ecosystemen afblokken, zo schreven ’s werelds meest vooraanstaande virologen en economen in juli in vakblad Science. Want “zieke ecosystemen maken zieke dieren en uiteindelijk ook zieke mensen”.

Vooral de almaar grotere honger naar vooral vlees en palmolie, twee grote oorzaken van de grootschalige ontbossing, en ook de verkoop van elektronica, waarvoor intensieve mijnbouw nodig is, zouden we moeten drukken, zo klinkt het. “Hoe wij hier consumeren, heeft een directe impact op wat in die tropische gebieden gebeurt. Wij hebben een connectie met die ecosystemen”, zegt Dumortier.

 “‘Wij’ slaat wel vooral op de rijksten”, zegt Nick Meynen, geograaf en beleidsmedewerker bij het European Environmental Bureau. In zijn nieuwe boek De val van Icarus. Het virus als kantelpunt verwijst hij naar de Nature-studie waarin wetenschappers concluderen: ‘De rijke burgers zijn verantwoordelijk voor de grootste impact op het milieu. De toename van hun negatieve impact is veel groter dan ecologische winsten door betere technologie. Zij staan centraal in elk mogelijk scenario richting veilige ecologische omstandigheden.’

De onderzoekers hopen alvast dat er door de Covid-19-pandemie meer stilgestaan wordt bij de gigantische ellende en enorme kosten waarmee natuurdestructie ons kan opzadelen.

Voorlopig lijkt dat niet te lukken. Net omdat alle aandacht en middelen nu gaan naar de pandemie, slinken de aandacht en middelen voor natuurbehoud. Volgens sommige berichten neemt de ongecontroleerde ontbossing in het Zuiden de laatste maanden net toe. Dat maakt het voor het volgende killervirus alleen maar makkelijker om onze soort te bereiken.

teaserBeeld DM

dinsdag 8 september 2020

Corona Cronycken deel 9

 

Vanochtend lees ik op de voorpagina van mijn favoriete krant: “Vervuiling doodt 1 op 8 Europeanen”. Een miliseconde denk ik “Voilà, weer eens dezelfde open deur ingetrapt, dat weet iedereen al jaren,” om dan onmiddellijk de ontmoedigende discrepantie te zien tussen de verhitte angst- en woedereacties, waaraan wij ons in de huidige gezondheidscrisis al maandenlang overgeven en de gelatenheid waarmee bovenstaand bericht passeert.

Vandaag aanvaarden wij dat men ons onschuldig veroordeelt tot huisarrest dan wel verplicht om gemaskerd de straat op te gaan ook wanneer elke gefundeerde reden daartoe ontbreekt (lege straten). Dat ons de toegang tot het woonzorgcentrum waar onze ouders of grootouders opgesloten zitten vinden we lastig maar helaas nodig. Tezelfdertijd laten wij ons gewillig verschepen in overvolle bussen en trams en sturen we onze kinderen weer de scholen in, ook al weten we dat dit oncontroleerbare haarden van infectie zijn. Doodsbang zijn we voor de in de loop van ons relatief korte leven nog ongekende pandemische dreiging. Onze “captains of industry” (ik vind het uiterst moeilijk om bij horen of gebruiken van dit opgeblazen ego-begrip een ironisch/meewarige glimlach te onderdrukken) gaan zelfs mee in beslissingen die heel onze economie dreigen te ontwrichten. De grote jongens weten natuurlijk ook wel dat een nieuwe crisis een mooie opkuis van de zwakkere broertjes kan betekenen wiens marktaandeel meteen wordt ingelijfd, maar dit geheel terzijde.

Zal ik even cijfers citeren?

Tot op heden 183 306 Coronadoden in Europa sinds de uitbraak begin dit jaar tegenover 630.000 doden door vervuiling élk jaar (!). Ik weet niet hoe het u vergaat maar mij stemmen die cijfers tot nadenken. Worden de oorzaken van die vervuiling aangepakt? Wel… euh, ja we doen ons best. Maar dan wel met de billen in stijf gesloten kramp. Wellicht zijn er mensen die al veel langer kennis hebben van de desastreuze gevolgen van ons kapitalistisch industrieel vervuilingspatroon. Maar ik zal voor mezelf spreken: ik heb daar al meer dan 50 jaar weet van (Club van Rome vanaf 1968) en probeer daar in mijn eigen praktijk (ik geef toe: met wisselend succes) zo weinig mogelijk toe bij te dragen. Als ik het weet dan moeten die slimmeriken die aan het roer staan van naties en van multinationals het zeker weten: hoe het anders moet. Maar wat je te horen krijgt is dat we het industriële productie- en winstmodel niet teveel mogen hinderen want die zorgen voor de zo noodzakelijke economische groei, voor onze welvaart. En dan komt een vicieuze cirkelredenering de magische deus ex machina om het behoud van het huidige systeem veilig te stellen. Als we onze economie in gevaar brengen is er geen geld om de vervuiling aan te pakken, laat staan om onze gezondheidszorg te financieren. Ziezo, dat hebben we weer mooi voor elkaar: kop in ’t zand.

Laat ik toch meegeven over welke gezondheidsdreigingen we het hebben. De belangrijkste ziektes die Europeanen oplopen door omgevingsfactoren zijn kankers, hartziektes, chronische longziektes, beroertes, neurologische ziektes zoals alzheimer en diabetes. Maar mijn gazet vertelt mij ook dat het eigenlijk allemaal zo erg niet is… voor wie in betere buurten woont en genoeg geld heeft om zich tegen de negatieve impact van milieurisico’s te beschermen.

Tiens, waaraan doet dit me denken? O ja, Corona houdt vooral huis in verzorgingsinstellingen waarin bewoners zo al tot risicogroep behoren en het personeel minder dan gemiddeld betaald worden. Goedbetaalde kantoorjobs verlopen de laatste maanden grotendeels van thuis uit en er wordt veilig zoomvergaderd. Kassiersters in den Aldi en buschauffeurs kunnen zich niet onttrekken aan massale risicocontacten. Tja, spijtig maar helaas, zo is ’t leven.

Mijn vraag bij dit alles: gaan we onze selectieve perceptie van wat (de kwaliteit van) ons leven bedreigt eens bijstellen? Gaan we de cijfers eens bijstellen? Gaan we ons perspectief eindelijk eens verplaatsen naar een zicht op wat er werkelijk toe doet in plaats van het ons te laten opdringen? ’t Zijn maar een paar vragen maar aan de antwoordzijde zal het wel weer oorverdovend stil blijven. En toch weiger ik mijn positivo kijk op een mogelijke toekomst op te geven, op straffe van voor naïeve onnozelaar versleten te worden. Un autre monde est possible!

zaterdag 1 augustus 2020

Corona Cronycken, deel 8

Wat moest gebeuren is geschied: we zitten middenin de tweede coronagolf. Iedereen wist dat dit er aan kwam, we zagen het van ver. We wisten precies wat we moesten doen om er sneller in te duiken en dat deden met volle overgave.

We? Neen, natuurlijk zijn we niet allemáál als lemmingen in de afgrond gedoken, opgezweept door de praatjesverkopers die zich voordoen als de behoeders van ons welzijn en ons tezelfdertijd een wortelstok voorhouden met al het lekkers waar we allemaal naar snakken. De ritselaars die dachten te kunnen trichen zonder dat Covid 19 het merkt, puur gokgedrag, casinospel. Zo zijn de lakeien van de neoliberale ideologie nu eenmaal getraind: opportuniteitjes jagen, risico’s nemen en als het mis gaat de schade afwentelen op het gepeupel, dat geen andere keuze heeft dan de bittere pil te slikken. Après nous le déluge.

Ja ik ben kwaad. Dat gebeurt wel vaker. En dan geef ik wel eens de indruk dat ik de moeilijke positie van de beleidsverantwoordelijken –politici en ambtenaren- niet begrijp. Het tegendeel is waar. Daarom ook dat ik 5 maanden terug, toen het allemaal begon, de verdediging van het beleid opnam tegenover mijn vrienden die alles meteen te veel, te weinig of in ieder geval incoherent vonden. Geduld, geef ze tijd, we zitten nu eenmaal met een totaal uitzonderlijke, nooit geziene situatie. Onbekende, onzichtbare, onberekenbare vijand… Niemand wist het echt, wij niet en ook zij niet. Maar nu weten we meer. Nog lang niet alles maar meer dan genoeg om een duidelijk, coherent beleid te voeren. Laat dit nu precies zijn wat we niet gezien hebben.

Jawel, de spreidstand is een zeer lastige: zorgen voor de directe covid slachtoffers, extra middelen in de gezondheidszorg, ondersteunen van economisch kwetsbare sectoren, opvangen van al dan niet tijdelijke werkloosheid… allemaal veel om te behappen en dan ook nog zorgen dat de economie niet helemaal ontwricht geraakt. Maar hoe lastig ook, het valt allemaal wel te ordenen in prioriteiten en die zijn duidelijk: helemaal bovenaan staat de verspreiding van het virus onder controle krijgen én houden! Alles wat daar tegen in gaat moet wachten for the time being. Massa evenementen horen niet thuis in een verantwoord coronabeleid, of het nu om sport, spel of kunst gaat, spijtig maar helaas voor de getroffen sectoren. Shoppen lijk zot is geen optie, ook niet in zogenaamd groen gekleurde gemeentes want anders duw je die binnen de kortste keren terug in ’t oranje of rood. Gratuit reizen naar massaoorden is dom en laat je als oprecht bezorgde overheid niet toe, punt. Onze economische machine ten allen koste draaiende houden? Nu eventjes niet, graag. First things first! Lobbygroepen content stellen? Kijk, die moeten wel kunnen gehoord worden, iedereen mag zijn belangen verdedigen in het publieke forum. Toch: een echte overheid laat zich niet onder druk zetten door een sterke lobby maar voert eerst het beleid dat nodig is in het algemeen belang. Bijkomend moet collaterale schade zoveel mogelijk beperkt worden en moeten kwetsbare groepen bijgestaan worden. Da’s allemaal helder te communiceren. Als je daarbij nog de omkaderende voorzorgsmaatregelen handhaaft –afstand, hygiëne, mondmasker waar nodig, bubbelbeperking- en die niet om de haverklap naar boven of naar beneden laat jojoën, kan echt nog heel wat… genoeg om toch nog een redelijk aangenaam sociaal leven te leiden. ’t Is aanpassen maar niet onleefbaar.

Als je mensen au sérieux neemt en een coherente, begrijpelijke boodschap brengt, gaat het overgrote deel van de bevolking zich verantwoord gedragen en zorgen voor voldoende sociale  controle tegenover wie dat niet doet. En dan kan je ook op diezelfde bevolking rekenen om de daarnet genoemde kwetsbare groepen solidair bij te staan. Maar steeds meer mensen voelen zich helemaal niet au sérieux genomen. Politici lijken elkaar de loef te willen afsteken door als eerste, als strafste of als permissiefste te communiceren zodat iedereen zich afvraagt: waarover gaat dit nog? Het broodnodige vertrouwen in het beleid dat de bevolking solidair en gemotiveerd hield in de gezamenlijke strijd, verpulvert zienderogen. Zonder vertrouwen geen gezag, de basis geraakt gedemotiveerd. Mensen zijn moe, sommigen steken al een middenvinger op. Het cliché wil dat de bevolking de politici krijgt die ze verdient maar in dezen zijn het de politici die de bevolking krijgen die ze zelf creëren. Ik probeer niet te denken dat dit net de bedoeling is: tweedracht, angst en chaos zaaien om later de gedesoriënteerde bevolking terug te verzamelen rond een sterk leiderschap dat zekerheid biedt. Ik ben weinig vatbaar voor complot theorieën maar begrijp de argwaan die ik hier en daar hoor uitspreken. Laat in ieder geval Jambon, De Block, Beke et les autres eens nadenken over wat ze aanrichten in de hoofden van de mensen.

En laat ik duidelijk onderlijnen dat ik niemand individueel met de vinger wijs. Ik heb groot respect voor het werk dat experts verrichten en de inspanningen die vele ambtenaren en ook een aantal politici leveren om het goed te doen. Alleen lukt het niet op een deftige manier. Waarom? Dat is voldoende bekend, iedereen ziet het: verdeeldheid in beleid, verdeeldheid van bevoegdheden, de greep van de particratie, ideologisch autisme. Toen ik nog een onschuldige schooljongen was zag ik al affiches met “België Barst!” Toen al werden de geesten vergiftigd met het idee dat wij ons moesten bevrijden van het franskiljonse juk en dus van de Walen. De ware tegenstellingen -die tussen arbeid en kapitaal, om het nu ook even simplistisch te stellen- werden op die manier gemaskeerd. De vele staatshervormingen hebben ons sindsdien niet bevrijd van de wereldwijde onderdrukkende politieke orde. Wel hebben die de slagkracht van onze (laten we wel wezen) democratische rechtstaat ondergraven en, zoals nu blijkt, totaal vleugellam gemaakt. Cynisch is dat vanuit rechtse hoek gesteld wordt dat de oorzaak voor de huidige chaos ligt in te weinig autonome macht in Vlaanderen. Daarenboven zijn er ook krachten die de geesten klaar maken voor een sterke hand die ons uit de crisis zal halen. Laten we met zijn allen niet alleen alert blijven voor dat verdomde virus maar vooral ook onze democratische vrijheden die we (of onze voorgangers) ooit zo fel bevochten hebben, niet laten afpakken!

Toch wil ik positief afsluiten want ik reserveer mijn frustraties enkel voor deze Corona Cronyckjes. Voor de rest maak ik me graag vrolijk over de strapatsen van het beleid (blijven lachen is blijven leven) en hoop ik steeds dat het morgen beter wordt. Deze 2de golf zou er bijvoorbeeld voor kunnen zorgen dat de nevel optrekt, de geesten uiteindelijk verlicht worden en dat het bakkeleien over een echte te installeren regering plaats maakt voor handelen in het belang van ons allemaal. Jawel: morgen geen gezaag meer over Corona, falend beleid, incoherenties maar een pluim voor zij die de moed vonden om hun ideologische starheid te doorbreken. Hoera!

dinsdag 21 juli 2020

Verzinnen

Fantasie is grenzeloos,

mogelijkheden zijn oneindig,

combinaties talloos.

Alles kan, alles mag.


Maar eens je het verzint, gaat een stuk vrijheid verloren want zinnen werken volgens regels, de regels van de taal. Taal geeft betekenis en sluit andere uit. Als we het (be)tekenen leggen we het al vast. Die beschränkung installeert zich en de meester is van huis. Zin is richting en sluit andere uit.


Toch is verzinnen deel van wat we zijn. Omdat als we onze fantasie niet verzinnen ze niet bestaat. Omdat we zelf slechts bestaan voor zover we het kunnen delen met een ander en in zoverre een ander ons laat bestaan in wat we delen. Als we niet meer verzinnen verschrompelen we, dor en vruchteloos.


De kunst is: in de verzinning van onze wilde fantasie de wijdsheid, roekeloosheid, jezelfheid behouden, niet toe te geven aan de sirenezang van pleasen en conformeren.


De wereld is verzinsel en toch echt. Het leven is verzonnen en toch echt. Ik hou van echt en veracht de rest. Verzinnen zonder fantasie is niet echt en verzinnen zonder echt is vals en waardeloos. Onze verbeelding heeft de wereld geschapen. Door onze fantasie hebben wij geleerd wie we zijn. Fantasie heeft god gemaakt... en ook overbodig.


Wij zijn echte verzinsels en die moeten we koesteren door onze echtheid.

zondag 5 juli 2020

Corona Cronycken deel 7 - over consumptieplicht en inclusieve globalisering

Wij komen stilaan uit onze milde lockdown gekropen. Of juister: we worden er uit geduwd en dit niet eens zachthandig. Eigenlijk zit ik met het ongemakkelijk gevoel dat we er net niet uitgeranseld worden, right back richting hersenloze compulsieve consumptiedwang. Dwangneurose? Ja, ’t heeft er weg van maar is natuurlijk meer. De dwang komt ook van buitenaf als uiting van de consumptieplicht waartoe elke burger zich (weliswaar ongeschreven en onbewust) contractueel verplicht. Hieraan verzaken is een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid en wordt bestraft met uitsluiting. Heel ons economisch model staat of valt met het bestendigen van de nooit eindigende groei en daarom worden de burger van nagenoeg bij de geboorte aan de intraveneuze koopbaxter gelegd.

Je moet maar eens zien hoe beleidsverantwoordelijken reageren op elke suggestie van het (op lange termijn) uitfaseren van individueel autobezit, het aan banden leggen (middels bijvoorbeeld kerosinetaks) van excessief recreatief vliegverkeer of het inperken van wereldwijd transport voor de voedingsindustrie (zowel veevoeders als verwerkte voeding).

En nochtans… In tegenstelling tot datgene waarvan ik veelal verdacht wordt ben ik helemaal geen vijand van de vrije markt. Alleen betekent vrij voor mij in de eerste plaats fair want: hoe vrij is een markt die totaal gedomineerd wordt door (veelal multinationale) vrijbuiters die de regels naar hun hand weten te zetten en die nog altijd hun winsten belastingvrij kunnen oppotten in de Kaaimaneilanden? Een vrije markt is een markt waarop iedereen met gelijke kansen zijn activiteiten kan ontwikkelen. Op een vrije markt gelden dus dezelfde regels voor iedereen, of je nu als ondernemer groot, middelgroot of klein bent.

In tegenstelling tot datgene waarvan ik soms beschuldigd word ben ik helemaal niet tegen mondialisering. Integendeel, mondialisering is de richting waarin de mens al gaat van in zijn prille dagen op aarde. Zo hebben beschavingen zich ontwikkeld, zo zijn wij er in geslaagd om de huidige technologisch hoogstaande samenleving uit de grond te stampen: door wederzijdse bevruchting via handel met andere culturen. Globalisering? Ja: globalisering van de voorwaarden voor een rechtvaardige mondiale samenleving en globalisering van de verantwoordelijkheid voor het welzijn van onze planeet. Globalisering van mensenrechten, globalisering van respect en betrokkenheid. Iedereen mag meedoen. Inclusieve globalisering dus.

Kijk, nu we het er toch over hebben moet ik het toch kwijt. Ik hou er niet van om over concrete figuren te beginnen omdat ik niet de indruk wil wekken dat het probleem opgelost is als we hen aanpakken. Hier toch weer een klein citaat dat een bescheiden reactie behoeft. Joren Vermeersch op schoot bij Joël De Ceulaer in de Morgen van 4 juli j.l.:

"Mensen kunnen maar spontane solidariteit opbrengen met leden van hun gemeenschap in wie ze zich kunnen herkennen."

Vermeersch heeft helemaal gelijk natuurlijk. Het verschil met bijvoorbeeld mij is dat ik me vaker verwant voel met mensen die een andere nationaliteit hebben, een andere kleur of een andere cultuur. Als ik rondom me kijk in die kleine cultuurbubbel die Vlaanderen heet, heb ik moeite om mezelf te herkennen in de lokale fauna. Dat wil niet zeggen dat het elders persé beter is, maar mijn wereld stopt niet aan de taal- of landgrenzen. Geestesverwanten vindt je overal, op elk continent en in oneindig veel hoedanigheden. Ja gemeenschappen zijn belangrijk, maar ik behoor tot vele.
Kwestie van het een beetje te situeren: het interview waaruit bovenstaand citaat ging onder de titel "Wij leven onder de dictatuur van het goede". Mijnheer Vermeersch is de nieuwe ideoloog van N-VA. Dat belooft.

Heel even koesterden we de illusie dat die hele pandemische episode ons wijzer zou maken, dat we deze off-tijd zouden gebruiken om onze raison d’ être eens grondig te overzien. Zo konden we misschien tot de conclusie komen dat het moment gekomen is om ons gekaapte ideeëngoed, wereldbeeld, identiteit te heroveren en daar bewust terug een eigen inhoud aan te geven. Helaas dus. Wij hadden het te druk met Facebook, Twitter, onze dagelijkse applaussessies voor het zorgpersoneel en de dagelijkse coronasoap op De Afspraak en het radionieuws.

donderdag 2 juli 2020

Corona Cronycken deel 6

Mijn vrienden kennen me. Ik probeer elke situatie, van de meest banale tot de meest ingrijpende, van bovenaf te bekijken of desnoods van onderuit om de absurde kanten ervan te ontdekken. Kwestie van er zelf niet door verzwolgen te worden, denk ik. Geen moeilijke oefening trouwens want geef toe: dit leven kan je toch onmogelijk au serieux nemen. Ik heb het over de totale willekeur die dit ondermaanse lijkt te bestieren. Ooit dacht ik dat wij als soort begiftigd waren met de bijzondere gave om kennis te vergaren en daaruit strategieën voor een beter leven te ontwikkelen. Een beter leven voor iedereen en ter in stand houding van de soort. Wij kunnen reflecteren over de wereld en over onszelf, over verleden, heden en toekomst. Dat zou toch moeten resulteren in iets wat lijkt op door rede gestuurd gedrag. Toch geen absurde gedachte? Toch wel. Ik kijk rondom me en ik zie.

Neen, ik heb het niet persé over dadaïstisch België, absurdistan regeert wereldwijd. Maar nu u het er toch over hebt. Vanochtend hoor ik dat Zaventem gisteren werd overspoeld door 10.000 reizigers. Mijn favoriete radio dreunt al heel de week elke ochtend ellenlange filelijsten op. Blijkbaar is iedereen weer content in zijn vertrouwde autootje, hehe,  met een muziekje gezellig urenlang aanschuiven. Eindelijk back to normal dus. Oef!

Dit allemaal terwijl we worden gewaarschuwd voor een mogelijke nieuwe uitbraak… terecht, én men ons tracht te brainwashen om het algemeen verplichten van mondmaskers acceptabel te maken. Hierbij tracht men de concrete situatie totaal irrelevant te maken. "Men", dat is niet de Veiligheidsraad of niet de GEES. Maar blijkbaar zijn er een aantal politici en zelfs enkele experten die niet in staat zijn om genuanceerd met maatregelen om te gaan. Het is alles of niets en nu wordt de druk om er alles van te maken met de dag groter. Ik zal het nog één keer zeggen: verplicht mondmaskers daar waar nodig. Mondmaskers zijn een zeer effectief preventiemiddel om zich en de anderen te beschermen in situaties waar men geen of moeilijk afstand kan houden, vooral in gesloten ruimtes. Warenhuizen en grote winkelketens bijvoorbeeld, daar zie ik toch soms meer volk naar binnen gaan dan redelijkerwijs gezond kan genoemd worden en ik hoor van mensen dat er veelal geen looprichting gerespecteerd wordt en klanten zomaar goederen betasten. Ik begrijp dat erg goed: je kan nu eenmaal geen controleur naast elke klant laten meelopen. Maar net daar een mondmasker verplichten zou al helpen. Afstand betekent anderhalve tot 2 armlengtes en gaat dan over langdurige contacten, niet over bijvoorbeeld iemand kruisen op straat op pakweg slechts 1 meter afstand. Dit zeg ik niet, dit zeggen de virologen. Ik hoorde er trouwens één zeggen dat het algemeen verplichten van mondmaskers in alle winkels niet zozeer gaat om de effectiviteit ervan in alle omstandigheden maar om het psychologisch klimaat: mensen er voortdurend aan herinneren dat ze moeten opletten, om ze alert te houden. Plak iedereen dan een gele ster op, dat werkt ook; mijn familie heeft daar ervaring mee.

Waarom ik me daar druk over maak? Omdat ik ook al mensen hoor die gechockeerd zijn dat zo weinig mensen mondmaskers dragen op straat. Dit is dus de volgende stap. En dat doet me terug denken aan de eerste jaren van de AIDS-epidemie. Toen was ik getuige van een heel ernstige discussie of je besmette mensen niet verplicht op het voorhoofd zou moeten tatoeëren met een waarschuwend teken. Ja, zo gek kan je mensen krijgen als je paniek zaait.

De weinige winkels waar ik kom (ja, slechts enkele, ik ben nu eenmaal geen shopper) hanteren tot nog toe een maximum van 2 klanten, de rest wacht buiten, voor de drempel van een open deur. Bijna niemand draagt daar een mondmasker, noch achter de toog, noch ervoor want er staat een plexi scherm, iedereen let op. Lijkt me redelijk veilig en dat wil ik voorlopig liefst zo blijven zien. Dát is respect tonen. Om alert te blijven heb je geen mondmasker nodig maar verstand. Het is het één of het ander.

Coherent beleid

Wel, nu komt het ander. De vriendin van mijn zoon is, na 4 maanden vast gezeten te hebben in Maleisië, eindelijk terug naar huis kunnen vliegen. Dit gebeurde dan wel middels een 18u lange vlucht in een overvol toestel… niks te social distancing. Daar is blijkbaar geen probleem mee. Ze heeft zich dan maar, samen met mijn zoon, vrijwillig in een veertiendaagse quarantaine gezet. Het wordt tijd dat we met zijn allen een iet of wat coherent beleid afdwingen. En dan voel ik het weer opkomen. Het is niet omdat ik alles met een ironische blik observeer dat ik hier niet kwaad om word. Willen de mensen die beleid voeren of invloed hebben op het beleid eindelijk eens duidelijk maken wat ze willen: verantwoordelijke mensen die in staat zijn zelfstandig na te denken en dan ook navenant handelen, of kuddedieren die naar willekeur kunnen gemanipuleerd worden – consumptievee, zeg maar.

Ik weet het: ik heb enkele maanden terug zelf begrip gevraagd voor het beleid ten aanzien van deze nooit geziene virale aanval. Niemand wist toen wat ons te wachten stond en iedereen deed naar best vermogen, goed beseffende dat fouten maken onvermijdelijk part of the game was. Ik vind het te gemakkelijk om mee te huilen met de wolven op Facebook of Twitter. Eerst beleidsmakers in erg moeilijke omstandigheden de kans geven om goed te doen. Maar nu hebben we toch wel een duidelijker beeld van hoe het virus zich gedraagt en wat onze eigen rol is in het verspreiden ervan. De op hol geslagen wereldwijde mobiliteit is met grote voorsprong de belangrijkste oorzaak. Dat overheden het weer op gang trekken van dat gevoyageer faciliteren en zelfs met belastinggeld ondersteunen is misdadig. En dat gaat zowel over personen als goederen. Echt waar: een andere economische orde is mogelijk!

Laat ik, voor ik onbeleefd begin te worden, afsluiten met een quote van een heel intelligent mens waarmee ik het verre van altijd eens ben. Hij zal hier net iets anders bedoeld hebben dan mijn interpretatie van dit citaat, maar toch...

Van de Cloot: “Inderdaad, relancebeleid moet verandering faciliteren – terwijl we nu vaak de status quo faciliteren. Niet veranderen is geen optie meer. We moeten geen middelen pompen in het uitstellen van de aanpassing naar het onvermijdelijke, hoe on-Belgisch dat ook is.”

 Komt uit het dubbelinterview Ive Marx en Ivan Van de Cloot in De Morgen van vandaag.

woensdag 24 juni 2020

Denken in beelden - spreken in cijfers

Ik heb nog een oud artikel uit de Viervoeter teruggevonden. Ik vermoed dat het dateert uit 1996. Het bouwde verder op de teksten die ik in de jaren '80 schreef maar hier toegepast op de Freinetpraktijk. De relevantie ervan kan wat gedateerd zijn, de tekst illustreert eerder waar we vandaan komen. Maar voor het Freinetonderwijs is de drukpers als pedagogisch instrument, zij het in een hedendaagse digitale versie, nog steeds even belangrijk.


Digitaal onderwijs


In de vorige jaargangen jaargangen van de Viervoeter zijn de moderne media meermaals aan bod gekomen. Vooral voor wat betreft het gebruik van de computer in de klas waren de standpunten nogal verdeeld. Enerzijds zou ik in de discussie enkele hardnekkige misvattingen willen uit de weg ruimen die we al meeslepen van in de begindagen van introductie van de computer in het onderwijs. Meteen gooi ik enkele bedenkingen op tafel die misschien een ander licht op de zaak kunnen werpen. Eigenlijk een poging om een brug te slaan tussen de pro en contra-standpunten. Anderzijds wil ik verder denken over computers in het onderwijs in de context van een bredere maatschappelijke discussie en dan in het bijzonder in relatie tot de beeldcultuur (waarover we voordien reeds wat gespreksstof aanbrachten), omdat die discussie de impact van al die nieuwe technologie toch in een ruimer en verhelderend perspectief plaatst. Die tweede doelstelling bewaar ik voornamelijk voor een volgend artikel.

1. Misverstanden uit het verleden
Moet de school kinderen leren omgaan met computers, computertaal en computerprogramma's? Moet de school in het curriculum ruimte vrijmaken om er een uur informatica in te schuiven? Deze vragen waren 10-15 jaar terug zeer wezenlijk. Ten eerste stond het vast dat de computer, die toen net aan zijn opmars in de scholen en in de huiskamers was begonnen, een belangrijke rol zou gaan spelen in het maatschappelijk gebeuren en in zowat elke arbeidssituatie. Het doembeeld was dat van de computer-ongeletterdheid: wie niet met de computer kon omgaan zou uitgesloten worden van de arbeidsmarkt. Ten tweede werd het computergebruik nog door een meerderheid ervaren als hocus-pocus-gedoe en de toenmalige interfaces (vnl. MS-DOS en aanverwante besturingssystemen) waren niet van aard om die drempel lager te maken. Ten derde was er nog een belangrijke economische drempel: computers waren nog weggelegd voor diegenen die het zich konden permitteren. Dit gold voor de computer thuis, maar evenzeer voor de computer op school. De schrik dat kansarme groepen hun achterstand weer eens zouden zien vergroten leek reëel.

Het paniekvoetbal dat resulteerde gaf aanleiding tot een hoop zeer uiteenlopende, veelal ongecoördineerde of niet begeleide initiatieven in afwachting dat de overheid met serieuze richtlijnen zou voor de dag komen en in de nodige logistieke steun zou voorzien. Zowel het eerste als het laatste lieten aanvankelijk op zich wachten. De vele experts voorzagen het beleid terzake van onderling verschillend advies. Voornamelijk de vraag of computeralfabetisering nu het leren programmeren (Basic, Logo) dan wel het gebruik van programma's (tekstverwerking, spreadsheet,...) inhield, zorgde voor heel wat polemiek. Daarnaast waren er ook zij die de computer eerder zagen als leerhulp en die dus vooral het ontwikkelen van educatieve software wilden gesteund zien. Ondertussen lijken die initiële discussies achterhaald door het nieuwste icoon van de informatiemaatschappij: het Internet. Inderdaad, de supersnelwegfans doen alsof de vragen rond de plaats van de computer in de klas al lang zijn opgelost, zoniet dan toch niet meer relevant zijn aangezien het informatietijdperk nu al bezit genomen heeft van ons economisch en sociaal leven. De enige pregnante kwestie nu is: "hoe brengen we Internet zo snel mogelijk in de klas en hoe brengen we de klas zo snel mogelijk op Internet?"
Natuurlijk wordt de discussie wel nog verder gevoerd aan de universiteiten. Maar weinig of niets daarvan sijpelt door tot op het niveau van de betrokkenen die het uiteindelijk zullen moeten waarmaken, de leerkrachten, laat staan dat een bredere (begeleide) maatschappelijke discussie zou gestimuleerd worden (het niveau van de ouders). Verder zal ik het over "de basis" hebben wanneer ik ouders en leerkrachten als groep bedoel.

Het is nochtans belangrijk dat leerkrachten zich met kennis van zaken zouden bezinnen over de plaats die deze nieuwe technologische middelen in de klas moeten innemen, dat ze die plaats voor zichzelf en hun leerlingen zo duidelijk mogelijk zouden weten af te bakenen. Zoniet zou het wel eens kunnen dat het magische scherm met de hele klas aan de haal gaat en ze achterlaat in een virtueel vacuum. De allereerste vraag die gesteld dient te worden is: "Waarom zouden we de computer in de klas moeten binnenhalen (of niet)?" Zelfs die primordiale vraag is nooit ernstig voorgelegd geweest aan de basis. Er is van bovenuit enkel gesteld dat we onherroepelijk de informatiemaatschappij binnentreden en we de kinderen daarop moeten voorbereiden, anders kweken we computeranalfabeten. De vraag is nochtans essentieel omdat de tijd dat het kind in de klas zit beperkt is en het curriculum erg uitgebreid. Om de vraag te beantwoorden zouden we de computer bijvoorbeeld kunnen bekijken als louter werkinstrument in het beroepsleven. Wel, om te beginnen zien we dat het bedienen van de machine niets geheimzinnigs meer heeft; dat het iets-afweten-van-programmatie voor het overgrote deel van de gebruikers geen enkele relevantie meer heeft, dat de interfaces van vandaag zo intuïtief werken dat je zelfs niet meer moet kunnen lezen om de machine binnen enkele minuten te leren bedienen. Zo het analfabetisme in ons land onuitroeibaar blijkt, computeranalfabeten zullen spoedig enkel nog op sterk water kunnen bezichtigd worden. De evolutie gaat bovendien zo snel dat het geen enkele zin heeft om kinderen op lager onderwijs-niveau computerinitiatie te geven bij wijze van voorbereiding op hun latere carrière. Specifieke toepassingen (stockbeheer, boekhouding, statistische analyse) komen slechts te pas bij specifieke opleidingen (hoger secundair technisch en hoger onderwijs) en vergen zo goed als geen enkele voorkennis op het gebied van computergebruik. Zelfs tekstverwerking kan je een kind in enkele minuten uitleggen. Je toont ze de startknop. Dan toon je ze de minimale tekststijlfuncties (corpsgrootte, vet, italic en onderlijnen) en de printfunctie. Dan laat je ze een half uur alleen achter met de computer en ze komen je een prachtige, netjes uitgeprinte tekst tonen. Een tekstverwerker kan op zich natuurlijk wel erg zinvol ingeschakeld worden in het kader van andere vaardigheden die wel dienen bijgebracht te worden vanaf de laagste klassen (we komen er op terug met het concrete voorbeeld van het drukken als freinettechniek), maar daarvoor hoef je geen uren computerinitiatie te voorzien.

Kortom, daar moet de school zich allemaal niet mee bezig houden! Zover waren de experts 10 jaar terug trouwens ook al. Alleen vind je vandaag nog steeds mensen aan de basis die denken dat het daar wel over gaat. en aangezien die kwestie in het verleden nooit is opgeklaard, krijg je nu mensen die in het volgende informatie-stadium stappen vanuit diezelfde opvatting: "Wij moeten onze kinderen leren surfen op het Internet, want daar ligt de toekomst. Internet-analfabeten komen binnenkort niet meer aan de bak". Nu ja, laten we niet vooruit lopen, want we moeten eerst nog een paar vragen oplossen.

2. Waarover het wel moet gaan.
Als de introductie van de computer in de klas van het basisonderwijs niet dient om te leren programmeren (ik ga ervan uit dat dit hier niet meer omstandig hoeft uitgelegd te worden), en ook niet om computervaardigheden te leren die vereist zouden worden voor het vinden van een job, waarvoor dan wel? 1


We hebben het al aangehaald: Computer Assisted Learning, de computer als leerhulp. Dit lijkt wel een interessant idee: de computer niet meer als onderwerp van de les maar als middel bij de les.  We kunnen er zelfs 2 richtingen mee uit: het verduidelijken van lesinhouden (de werking van hefbomen of sluizen demonstreren, door de leerling manipuleerbare schema's of modellen tonen, enz...); het inoefenen en testen van vaardigheden (grammatica, rekenen,...).

De eerste toepassingen zijn gewoon een aanvulling bij de klassieke demonstraties en proefjes uit onze tijd. Ze kunnen de lessen verlevendigen en de interesse van de leerlingen verscherpen, een moeilijk principe op aanschouwelijke wijze verduidelijken. De oefen- en test-programma's laten een zekere individualisering toe. Bij oordeelkundig gebruik (sic!) brengt de computer hier zeker een educatieve meerwaarde. De vraag stelt zich natuurlijk: wat is oordeelkundig gebruik? We komen er later op terug, maar hier is alvast nog een probleempje: in welke mate is individualisering van het leerproces wenselijk of staat het andere doelstellingen van het onderwijs in de weg?

In 1986 waarschuwde Martin Valcke van het Pedagogisch Laboratorium van de RUG reeds:

"Men vergeet dat je met zo'n ding in de klas ook heel wat problemen in huis haalt. Je haalt gewoon heel je structuur, heel je routine overhoop. Zo'n machine zet de normale verhoudingen in de klas op hun kop. (...) Een efficiënt en zinvol gebruik (...) veronderstelt een heel nieuwe onderwijsstrategie. Zonder de juiste begeleiding moest zo'n gang van zaken bijna slecht aflopen." Die gang van zaken was dat een aantal scholen op eigen houtje computers ging aanschaffen, leerkrachten liet experimenteren en - erger nog - de overheid die pilootprojecten lanceerde, leerkrachten een initiatiecursus gaf, maar achteraf naliet voor degelijke opvolging te zorgen (regelmatige in-service training) of toereikend materieel te verschaffen (zowel hardware als software). Gebrek aan totaalvisie en krappe budgettaire mogelijkheden (of althans prioriteiten die weinig  ruimte lieten) lagen hier aan de basis. Wanneer de overheid en de pedagogische begeleiding geen greep houden op de voortsnellende evolutie is het gevaar dat "de industrie gaat beslissen over de middelen en uiteindelijk dus over de inhoud van het (computer)onderwijs."2


Vandaag, méér dan tien jaar later, moeten we vaststellen dat het allemaal niet zo'n snelle vlucht heeft genomen als sommigen hadden gedacht of gewild. De computer in de klas is een evidentie geworden, maar de functionaliteit ervan is veelal miniem. Veel hangt af van de beschikbare middelen, maar ook nog steeds van het individueel initiatief van directies en leerkrachten. Het gebruik van educatieve software is zeker niet wijdverbreid. Misschien maar goed ook: in "The Cult of Information" merkt Theodore Roszak op dat in '84 slechts 200 van 10.000 onderzochte educatieve programma's enige waarde hadden. Daarenboven is veel educatieve software afgestemd op individueel gebruik en dat veronderstelt dus de aanwezigheid van meerdere machines per klas, wat ook weer problematisch is. Onder het motto 'liever geen computer dan een verkeerd gebruikte' kunnen we misschien nog best tevreden zijn met die vertraagde invoering van de informatica in het basisonderwijs. Een computer die niet alleen onze schaarse middelen, maar ook nog eens de kostbare leertijd van onze kinderen verkwist houden we liever buiten.

3. Maar hij komt! Klaas komt toch!

Heeft men zich ondertussen wel bezonnen over hoe het onderwijs moet voorbereiden op de informatiemaatschappij? Want wat er nu aankomt is toch wel weer van een heel andere orde. Het ziet er naar uit dat de zo bejubelde informatiesnelweg er heel wat minder lang over zal doen om het onderwijs te veroveren. Zo de computer een opdringerige machine was, kon je hem toch nog met een minimum aan gezond verstand in toom houden, je kon hem desnoods buiten spel zetten door hem in een hoek van de klas stof te laten vergaren (wat in veel gevallen ook gebeurd is). Maar deze keer zal het technische wonder zich niet zomaar laten afschepen, hij heeft zijn voet allang tussen de deur, want alle beslissingscentra hebben zich ten volle geëngageerd. Internet en de Supersnelweg zijn slechts de breekijzers waarmee de informatie-industrie greep krijgt op ons onderwijs (zoals ze ook de meest diverse aspecten van ons leven wil gaan beheersen). Meer dan ooit is het dringend dat we ons bezinnen over wat we met dat nieuwe technologisch vernuft willen gaan doen. Hebben we ons tot nog toe wel de juiste vragen gesteld? Moeten we om te beginnen niet terug de vraag stellen waarover het algemeen vormend onderwijs en dan in het bijzonder het basisonderwijs moet gaan? En hangt die vraag ook niet vast aan een algemene maatschappijvisie en de functie van het onderwijs daarin? Hier zitten we natuurlijk terug bij de basis van Freinet. Maar het zal inderdaad in dit licht zijn dat wij over Internet zullen moeten praten. We proberen in een volgende aflevering op sommige van die vragen antwoorden te verzinnen, meer bepaald hoe de computer en de oprukkende beeldcultuur ons denken beïnvloedt.

We willen hier eindigen met een concrete toepassing van de computer in onze Freinet-schooltjes.
Een zwaar onderschat en bijna nergens ten volle uitgebuit potentieel dat zich in de klascomputer schuil houdt is de tekstverwerking. Zeker in een Freinetklas, waar zoveel nadruk gelegd wordt op het zelf schrijven en presenteren van teksten (projectmappen, drukpers), biedt de computer mogelijkheden om die Freinettechniek nieuw leven in te blazen. Alleen mag men vooral niet denken dat het gebruik van de machine op zich voor enige verandering ten goede kan zorgen. Integendeel! Wat Freinet beoogde met het gebruik van de drukpers had vele facetten. In de eerste plaats vormt het  drukken een eindstadium in een heel proces dat door de leerlingen zelf wordt gecontroleerd en dat begint bij de praatrondes en vrije teksten; het is iets waar de leerlingen duidelijk naar toe werken. Dit wil dus zeggen dat ze een werk van langere adem leren voorbereiden en tot een goed einde brengen. Dit proces is daarenboven een groepswerk: samen teksten bespreken, kiezen welke zullen gedrukt worden en eventueel hoe ze samen moeten gebracht worden tot een klasbrochure. Men leert omgaan met de motiverende spanning tussen de eigen, individuele inbreng en het groepsresultaat. Tenslotte brengt het drukken een ambachtelijke precisie bij, de behoefte om een product te verzorgen in al zijn details. Inhoud en vorm dienen elkaar te versterken. Kinderen moeten aandacht hebben voor de opbouw van hun verhaal, voor de zinsconstructie en spelling. Maar ook de illustratie moet met evenveel zorg gemaakt worden. De bladschikking dient bij te dragen tot de leesbaarheid van de tekst. Kinderen leren het belang van dit totaalproces: hun verhaal zal beter ontvangen worden wanneer aan al die details de nodige aandacht werd geschonken. Hun verhaal zal aandachtiger gelezen worden en meer impact hebben op de lezer.

Wanneer men eraan denkt om de computer in de plaats van de oude drukpers te gaan gebruiken, moet men erover waken dat de doelstellingen van het hierboven geschetste totaalproces niet geschaad worden. De tekstverwerker en het lay-out programma hebben, door hun eenvoud in gebruik, de neiging om het presenteren van teksten te reduceren tot enkele relatief gemakkelijke handelingen via het klavier. De bedrieglijke eenvoud van de techniek leidt de aandacht af van de ambachtelijke concentratie die nodig is om de opdracht tot een goed einde te brengen. Wanneer die gevaren ten volle onderkend worden, is het hier wellicht mogelijk om de computer een zinvolle plaats in deze belangrijke Freinettechniek te geven. En eens we zover zijn, dan is het logisch om een volgende stap te zetten en aan het integreren van E-mail en Internet te denken in die andere belangrijke Freinet-techniek, de correspondentie.


1. Op het programmeren met LOGO, toch wel een geval apart, moeten we later misschien toch wel even terugkomen. Waar wordt het nog gebruikt? Heeft iemand daar ervaring mee? Reacties welkom!
2. Martin Valcke in De Morgen van 16 augustus 1986.


Patrick Cohen 
De Harp