maandag 21 december 2020

 

Reflectie over media en democratie

 

Hoax, alternatieve waarheid, fake news,… We worden er de laatste jaren steeds vaker mee geconfronteerd. We lijken terechtgekomen in een wereld waarin het er maar op aan komt te kiezen tot welke identiteitsbepalende groep je behoort om de wereld rondom ons echt te begrijpen. Links, rechts of averechts, allen beschuldigen de tegenpartij van het verspreiden van valse informatie. In deze wereld van onoverzichtelijke hoeveelheid aan feiten, meningen, verklaringen die elkaar tegenspreken ontstaat bij velen de indruk dat er geen andere manier is om greep te krijgen op de werkelijkheid dan meegaan in de waarheid van een sociale, politieke of religieuze gemeenschap en daaraan vast te houden. 

Laten we meteen een misvatting uit de wereld helpen: dit is niet louter een probleem waar de sociale media ons mee opgezadeld hebben. Hoewel de internetwereld een enorme impact op onze beleving van de wereld heeft en ons leven totaal veranderd heeft, is zekerheid over de werkelijkheid een vraag van alle tijden. Ook de klassieke media hebben ons wereldbeeld meer dan eens grondig overhoop gehaald. Ze hebben de geschiedenis vooruit gestuwd maar zijn ook altijd een slagveld geweest waar vele waarheden en ideologieën elkaar bevochten. Een goed begrip van die geschiedenis kan ons helpen bij het omgaan met de uitdagingen waar de digitale media ons voor plaatsen. Een lang verhaal met heel veel lagen om je weg in te vinden, zo blijkt.

Dé waarheid bestaat niet!

Razend interessante filosofische stelling, samen met het verwante “Dé werkelijkheid bestaat niet”. Ook in de psychologie kennen we er zo één: “Vrije wil bestaat niet”. Als vertrekpunt voor een kritische reflectie over de kenbaarheid van de wereld, over criteria voor objectief wetenschappelijk onderzoek, onderzoek naar oorzaken van (im)moreel gedrag. In de handen van gewone stervelingen als u en ik kunnen deze drie stellingen ook wapens zijn om tegenstanders van hun stuk te brengen, ze om de tuin te leiden, om het eigen gedrag te justifiëren, om misstappen te verdrinken in redeloze constructies. In mijn persoonlijke ervaring heb ik de bewering dat de waarheid niet bestaat in ieder geval enkel op die wijze weten gebruiken. Redelijke, op feiten gebaseerde argumenten worden plots onbruikbaar en elk gesprek zinloos.

In de politieke praktijk lijkt het relativeren van de concepten “waarheid” en “werkelijkheid” soms tot de dagelijkse gangbare praktijk te behoren. Wat we de laatste 4 jaar hebben zien gebeuren in de VS is daar de totaal doorgeslagen consequentie van. Maar in essentie is het enige nieuwe natuurlijk de schaal waarop en de middelen waarmee het gebeurt. Politiek is het onderhandelen van conflicterende belangen tussen verschillende groepen of gemeenschappen; daarbij speelt het overtuigen van anderen om onze belangen te steunen een grote rol. Wanneer dat met redelijke, verifieerbare argumenten gebeurt en de partijen zich bereid tonen om elkaars argumenten ernstig te af te wegen, kan tot een vergelijk gekomen worden, waarin niemand zich gedupeerd hoeft te voelen. Overwegen en evalueren van elkaars argumenten kan erg ingewikkeld zijn en het onderhandelen lastig en tijdrovend maken, dat is nu eenmaal de prijs die je betaalt in een democratisch systeem. Tot zover een schets van de ideale wereld. In de praktijk weten we allemaal dat politiek niet enkel bedreven wordt met redelijke argumenten. Beïnvloeding is hier het kernwoord en daartoe hebben de politici een heel arsenaal aan instrumenten. Naast de rede kunnen argumenten ook gericht zijn op het gevoel, de emoties of, zoals reeds vermeld, het relativeren van de concepten die een redelijk oordeel mogelijk maken: werkelijkheid en waarheid. Een ander element is macht. Macht ontleend aan economische positie, grootte en/of financieel gewicht van de achterban. Helaas niet zo uitzonderlijk wordt macht ook ontleend aan gewelduitoefening. En dan is er nog een laag die over die andere middelen heen ligt: de media.

Media: ontvoogding én verknechting

De uitvinding van de Europese drukpers heeft gedurende 500 jaar gezorgd voor een ongekend snelle ontwikkeling op zowat alle domeinen van de beschaving: wetenschappen, politiek en algemeen intellectueel ontwikkelingsniveau van de bevolking. De 20ste eeuw heeft een nieuwe culturele revolutie zien vorm krijgen: de shift van woord- naar beeldtaal. De impact hiervan kan niet overschat worden. De snelheid waarmee informatie en denkbeelden kunnen worden doorgegeven en op grote schaal verspreid is exponentieel toegenomen. 1 beeld zegt meer dan 1000 woorden wil het cliché. Wat op het eerste gezicht een enorme efficiëntiewinst lijkt, blijkt toch wel een enorme prijs te hebben. Het gedrukte woord betekende niet enkel een culturele revolutie door de snelle, massale communiceerbaarheid, het geeft ook meer ruimte aan gelaagdheid en nuance. Ingewikkelde concepten kunnen gedetailleerd beschreven worden, gedachten diepgaand ontwikkeld; achteraf kan de lezer ze met de nodige aandacht tot zich nemen en daarover reflecteren, wat kritisch omgaan met informatie bevordert en het eigen, zelfstandige denken stimuleert. Dit alles wordt in de hapsnap snelle beeldcultuur in de kiem gesmoord.

Is het dan niet zo dat woord en beeld nog steeds naast elkaar functioneren in onze cultuur en elkaar zelfs aanvullen? Ja, zo zou het in de beste der werelden natuurlijk wel moeten; eigenlijk is dat heel lang zo geweest want vastleggen en communiceren van inhoud via beeld is zo oud als de mens. Op zich zou het absurd zijn om het woord als superieur aan de beeldtaal te benoemen. Beide talen hebben elk hun eigen belangrijke functie binnen onze cultuur. Problematisch wordt het wanneer het ene het andere verdringt, wanneer de illusie wordt gewekt dat beeld het woord zomaar kan vervangen en grotendeels overbodig maken.

Met de groeiende dominante positie van de drukpers als communicatie­medium, kreeg een steeds groter deel van de bevolking gedurende eeuwen toegang tot kennis die haar toeliet en aanzette om bijvoorbeeld eigen, geïnformeerde politieke keuzes te maken. Hierdoor werd de democratiseringsbeweging gaandeweg bevorderd en versterkt. De ontwikkeling van de veel snellere elektronische media, met name in een eerste beweging de radio, zorgde voor een totaal nieuwe boost in de wijze waarop ideeën een veel groter publiek bereikten. Dit biedt zeker kansen tot nog breder bereik van de bevolking met emancipatorische inhoud (kennis en cultuur, zeg maar).

Er is echter tezelfdertijd een negatief effect. De radio zorgt niet alleen voor makkelijker consumeerbare inhoud; door de doorlopende stroom ervan wordt reflectie bemoeilijkt, ontmoedigd eigenlijk. Het publiek krijgt de rol van passieve consument toebedeeld. Om de luisteraar in die rol vast te klikken wordt alles verpakt in een aantrekkelijk entertainment formaat, veelal toegespitst op een specifiek doelpubliek. Niet voor niets eindigen veel programma’s vandaag met een verwijzing naar een volgend programma en de boodschap “Blijf bij ons, blijf bij Radio 1.”

Politieke actoren begrijpen al gauw de mogelijkheden die het nieuwe medium biedt. De overheid ziet een middel om haar beslissingen breed kenbaar te maken, te verdedigen en de bevolking stilaan het onderliggende ideeëngoed met haar normen en waarden als “eigen” te laten ervaren. Op zich is dit een legitieme betrachting in het kader van het verbinden van de leden van de gemeenschap, een idee waarop volop werd ingezet bij het ontstaan van de natiestaten. Sommige overheden gaan er dan ook snel toe over om de zendmedia te nationaliseren en zo een monopolie op die informatiestroom te creëren, ook om een te grote aandacht voor concurrerende ideologieën tegen te gaan of totaal uit te sluiten. Duidelijk problematisch in democratisch opzicht maar in een goed functionerend democratisch politiek landschap controleerbaar.

In veel landen wordt het initiatief echter overgelaten aan privé-actoren, wat enerzijds een grotere diversiteit aan inhoud biedt, anderzijds ontstaat een grotere invloed van commerciële belangen die ook op die inhoud gaan wegen. Ook daar dreigt een negatieve impact op democratische processen: zenders komen in handen van kapitaalkrachtige bedrijven - al dan niet deel van een persgroep - die stilaan zelf een quasi monopoliepositie kunnen veroveren en zo ook vat krijgen op het denken van hun publiek. Het vermengen van politieke en privé-belangen is geen gelukkige piste. (Ah, nu komen we op akelig herkenbaar terrein.) Problematisch maar alweer: een goed functionerende democratie kan zich daar wel tegen wapenen en de evenwichten bewaken. Laat ik hier alvast meteen in herinnering brengen dat ook misbruik van woord en beeld voor beïnvloeding of misleiding niets nieuws is.

België koos na de tweede wereldoorlog definitief voor een monopolistische nationale omroep (vóór de oorlog had je nog enkele privézenders). Dit monopolie zou tot in de jaren ’80 stand houden, weliswaar op tijd en stond belaagd door tal van illegale initiatieven. En laat dit voor ons nu precies een belangrijk kantelmoment zijn, waarover straks meer. Komen we bij de machtsgreep van de beeldcultuur, wanneer de geluidsbeleving er met de televisie een dimensie bij krijgt.

Beeldverslaving

Bewegend beeld ondersteunt of versterkt niet enkel het woord zoals dat het geval is bij een boekillustratie, het eist ook de volledige aandacht van de kijker. Meer nog: blijkbaar zijn onze hersenen zo geprogrammeerd dat wij erg moeilijk kunnen weerstaan aan bewegende beelden en deze trekken ons helemaal in hun verhaal. Om het erg negatief te stellen: beeldmedia kapen onze aandacht en op de duur ons denken. Ik maak hier natuurlijk een grote sprong maar in de praktijk hebben we wel degelijk gezien dat de 20ste eeuw minstens 2 generaties aan tv-verslaafden heeft voortgebracht. Vanaf eind jaren 50 geraakten zij die zich aan die verslaving onttrokken in de minderheid. Tegenover dit negatieve beeld staat natuurlijk ook het maatschappelijk debat dat heel breed werd gevoerd dank zij de landelijk gedeelde ervaring. In rurale gebieden werd het leven nog tot na de 2de wereldoorlog gedomineerd door sociale controle en een gesloten wereldbeeld. Het meer open en individualistischer gedachtegoed dat kenmerkend is voor de stedelijke cultuur die nieuwe normen en waarden omarmt, kreeg uiteindelijk ook toegang tot de dorpen dankzij de televisie. Alweer een tweesnijdend mes: nuance blijft de leidraad in dit verhaal om de kern van het probleem te begrijpen. De razend snel evoluerende media, die instrumenteel zijn in het emanciperen van onze samenleving, een samenleving van zelfdenkende, verantwoordelijke burgers in een mondiale context, dreigen ons ook te beroven van ditzelfde ideaalbeeld. Het is maar de vraag in welke richting de slinger beweegt.

Werkelijkheid met amusementswaarde of fictie als realiteit

Eén van de issues die met de komst van televisie het helder denken bezoedelde en de werkelijkheidsbeleving op nooit geziene schaal verstoorde is: het door elkaar halen van feitelijke informatie en fictie of allerlei vormen van entertainment.[i] Daar hoeft geen manipulatieve agenda achter te zitten. Het is de taal van het medium zelf die voor verwarring zorgt. De continue stroom van beelden, die door een soort eenheidsfilter gestroomlijnd wordt, nivelleert in de perceptie de relevantie van de gebrachte informatie. De filter behelst onder meer de dwang om de kijker niet te vervelen en daarbij wordt rekening gehouden met de breedst mogelijke doelgroep.

Een echt geïnteresseerd publiek is bereid om desnoods een half uur lang aandachtig te luisteren naar de deskundige duiding bij een belangrijke maatschappelijk probleem of wetenschappelijk onderzoek. Maar veel mensen houden dit zelfs geen 5 minuten vol zonder de nodige visuele prikkels die de beleving opleuken. Wie nu en dan een presentatie geeft voor een zaalpubliek weet dit en speelt daar ook op in. Het verschil met televisie is dat beeldtaal echt de essentie uitmaakt van het huiskamerscherm en daar dus totaal afhankelijk van is om de aandacht gaande te houden. Zogenaamde “talking heads” zorgen voor een tegennatuurlijk statisch en dus vervelend beeld. Dus wordt elk verhaal gedynamiseerd met (liefst bewegende) beelden die het entertainmentgehalte verhogen.

Een tweede element in het vervagen van de grens tussen de echte wereld en de fictionele is het door elkaar haspelen van de onderscheiden “podia”. Panelprogramma’s verzamelen acteurs, politici, wetenschappers, zangers en sporthelden rond dezelfde tafel en laten die inhaken op elkaars verhaal. Het gaat grotendeels om hetzelfde selecte clubje dat steeds opnieuw opgevoerd wordt en dan ook nog eens opdraaft in allerlei spelletjesprogramma’s. Het probleem is niet dat de modale kijker het verschil niet zou kunnen maken tussen de bespreking van een politiek item en die van een fictiereeks. Verstandelijk weet hij dat onderscheid wel te maken maar de onbewuste, emotionele verwerking van de gebrachte informatie laat die scheiding lekken. Natuurlijk komen politici graag in beeld om hun verhaal te doen en het is voor de burger ook belangrijk om kennis te nemen van de verschillende standpunten. Maar politici hebben niets te zoeken in louter entertainmentprogramma’s. Om maar meteen een zeer zichtbaar effect te noemen: in 2010 won N-VA de verkiezingen voor­namelijk dank zij het optreden van Bart De Wever in het kwisprogramma De Slimste Mens. Onzindelijk heet zoiets. (Sorry Bart, niets persoonlijks maar ’t voorbeeld maakt mijn punt te schoon om te laten liggen) Het zijn echter effecten op langere termijn die we in de gaten moeten houden.

Door het mengen van de twee formats krijg je eigenlijk een devaluatie van de relevantie van feitelijke informatie, die burgers in staat stelt om maatschappelijke kwesties te begrijpen. In eenzelfde beweging worden triviale items opgewaardeerd tot belangrijke discussie­onder­werpen. Dit is dus die nivellering. We komen er straks op terug.

Privatisering

Om de gevolgen van de privatisering van de ether te duiden gaan we eerst even terug naar de radio . Het door de overheid gecontroleerde medialandschap van de jaren ’60 slaagde er niet in om de jongerencultuur van de babyboomers te vatten. De knullige wijze waarop daarover gerapporteerd werd, was soms aandoenlijk hilarisch. Vooral: nieuwe wereldbeelden met nieuwe behoeften en de erbij horende creatieve uitingen die toen vorm kregen in de jongerencultuur vonden soms wel hun weg naar enkele nicheprogramma’s maar werden niet gereflecteerd in de algemene programmatie. Dat was natuurlijk een gevolg van het feit dat de BRT een zender voor het breedst mogelijke publiek wou zijn en dus geen  doelgroepenpolitiek kon voeren. Commercieel privé-initiatief sprong in dit gat, althans in het verkoopbare deel: populaire muziek. Illegale radiostations vochten de monopoliepositie van de overheidszenders aan en opereerden gedurende jaren vooral van op schepen buiten de territoriale wateren om hun doelpubliek te bereiken. Een jarenlange juridische strijd resulteerde uiteindelijk in het opdoeken van de illegale zenders. Maar eind jaren ’70 zag een nieuwe golf van illegale zenders ontstaan. Deze keer waren ze veel groter in aantal maar veel kleiner in zendbereik. Daarenboven opereerden niet allen vanuit een commerciële motivatie. Velen waren hobbyisten die de nostalgische herinnering aan de boeiende sixties wilden herbeleven en zich vrije radio noemden. Daarnaast had je een hele reeks zogenaamd lokale radio’s die een stem wilden geven aan de jongerencultuur en de vele sociale bewegingen die belangrijk waren in het leven van een stad maar te weinig gehoord werden op de officiële zenders of in het politieke debat. Zij zagen hun rol als aanvullend op het aanbod van de toenmalige BRT en RTBF met een louter lokaal aanbod. Op die wijze fungeerden ze als een ontmoetingsplaats voor zowel de grotere buitenparlementaire bewegingen als 11.11.11 of Oxfam maar ook de lokaal georganiseerde grassrootsbewegingen: de vrouwenbeweging, de wetswinkels, het buurtopbouwwerk, enz. Zij groepeerden zich in een belangenorganisatie om in gesprek te gaan met de overheid: VEBE.

In de chaos die toen ontstond profileerden zich ook enkele echt commerciële initiatieven die duidelijk de bedoeling hadden om de officiële zenders te beconcurreren met een nationale programmatie. Deze zenders groepeerden zich in VEBORA om de geldende wetgeving in hun voordeel te wijzigen.

Aan de oppervlakte zag het publiek een juridisch gevecht met talloze inbeslagnames en vervolgingen van de illegale zenders en parlementaire initiatieven om de wetgeving aan te passen.

Daaronder speelde zich een politiek machtsspel af om de controle van het medialandschap. Grofweg ging het om de klassieke ideologische strijd: de totale liberalisering van dat landschap versus het behoud van de overheidsdominantie. Of nog: winstgestuurde publieke dienstverlening versus maatschappelijk belang als drijfveer. De lokale radio’s stelden zich eerder terughoudend op ten aanzien van het verkopen van reclametijd om inkomsten te genereren, dit om de maatschappelijke opdracht die ze zichzelf hadden gesteld niet te laten bezoedelen of afhankelijk te worden van sponsors wier belangen soms conflicteerden met onafhankelijke berichtgeving. Voor de VEBORA-zenders was het concept vrije radio gewoon het forceren van een nieuwe businessopportuniteit.

Misschien is het hier de plaats om een belangrijk principe over het verdienmodel van private media helder te stellen. Zoals Marshall McLuhan (The Media is the Message) en Neil Postman (Amusing Ourselves to Death) duidelijk maakten is er volgens het kapitalistisch model ook hier een markt waar verkoper en koper elkaar vinden. Intuïtief zou je kunnen denken dat het medium (het radio- of tv-station) de rol van markt speelt waar de verkoper (de waspoederproducent) tegen een vergoeding zijn product promoot bij de luisteraar die uiteraard de potentiële koper is. De ware constructie ziet er echter iets anders uit. De verkoper is het radio- of tv-station en de koper is de adverteerder. Het product is geen wasmiddel of elektrische auto maar de luisteraar (of zijn aandacht). Een zender zorgt voor de opbouw van een publiek in functie van de verkoopbaarheid aan zijn klanten. Dit betekent dat de zender zal moeten nadenken over de inhoud van zijn programma’s, niet alleen om een zo groot mogelijk publiek aan zich te binden (advertentieprijzen worden uiteraard berekend volgens het aantal bereikte luisteraars) maar ook om de juiste doelgroep (interessantst voor de adverteerder) te bereiken. Einde illusies over onafhankelijkheid. Heel dit principe herkennen we uiteraard nog duidelijker wanneer we aan de huidige sociale media denken. Het wordt dus begrijpelijk waarom de VEBE-zenders zich hardnekkig probeerden te verzetten tegen het afhankelijk worden van reclame-inkomsten. Dit betekende bijgevolg ook dat er geen geld was om personeel te betalen, dat de stations volledig op vrijwilligers­werk draaide.

Uiteindelijk werd de ether opengesteld voor zowel lokale als commerciële zenders. Hoe de verdeling van de bandbreedte uiteindelijk is gebeurd, heb ik niet meer van nabij gevolgd. Kleine zenders werden soms wel verplicht om een frequentie te delen met collega’s. Maar de kern van de zaak was dat de 40 jaar durende monopoliepositie van de Belgische openbare omroepen werd doorbroken en dat reclame officieel haar intrede deed in de Belgische ether. Eens dit principe aanvaard, was het maar een kwestie van enkele jaren tot ook de commerciële televisie de markt kon openbreken. En eens het verdienmodel van de commerciëlen genormaliseerd, konden ook de overheidszenders niet achterblijven: de VRT-zenders werden geacht een stuk financieel te verzelfstandigen in plaats van volledig afhankelijk te blijven van het overheids­infuus. VRT-reclame was een feit. De afhankelijkheid van publiciteitsinkomsten en de impact hiervan op de programmatie waarnaar we eerder verwezen is niet gering. Dat die impact, gezien de overheidsdotatie, minder groot is voor de openbare omroep dan voor de commerciële zenders is logisch maar daartegenover staat dan weer dat de politieke druk op de eerste groter is. In hun strijd om een groter marktaandeel zijn de privé-zenders meer geneigd een duidelijker doelpubliek af te bakenen dat qua profiel gemakkelijker kan gepresenteerd worden aan adverteerders. Aangezien ze die afbakening zo breed mogelijk zullen willen definiëren en hun inhoud zullen afstemmen op een zo groot mogelijk bereik op elk moment, zal dit de programmatie bepalen. Muzikaal hanteert men hiertoe “makkelijke” playlists (alles wat niet populair of onbekend dus onbemind is mijden). Hier krijgen we dus te maken met culturele nivellering. Door de voornoemde strijd om marktaandeel zullen ook de officiële zenders zich verplicht zien om een stuk mee te gaan in die trend. Ook in de productie van soaps laten zowel commerciëlen als openbare zenders zich niet onbetuigd. Waar het verschil wel duidelijk wordt is in het inspelen op sensatiebeluste en voyeuristische sentimenten, zie zogenaamde realityshows als de Osbornes, de Pfaffs, Temptation Island of Naked Attraction, vooral formats van commerciële televisie.

Vooraleer de indruk zou ontstaan dat het probleem zou gaan over de tegenstelling totale vrijheid van aanbod en dus ook keuzevrijheid van de consument versus een staatsgestuurde programmatie, nog even verduidelijken. Een overheid moet zich niet bezig houden met concrete inhoud. Subsidiëring kan daar nooit een excuus voor zijn. Integendeel, de overheid moet enerzijds de onafhankelijkheid van de openbare omroep garanderen en anderzijds algemene opdrachten bepalen die de omroep moet opnemen. Particuliere belangen (commercieel of politiek) mogen op geen enkele wijze vat krijgen op de inhoud van de programmatie. Mediapubliciteit (die men nu eenmaal heeft ingevoerd) moet binnen duidelijk afgelijnde blokken met “waterdichte” wanden worden gebracht zodat op geen enkel moment contaminatie kan plaatsvinden. Maar ook de politieke onafhankelijkheid dient uiteraard gegarandeerd te worden, iets wat niet alle politici menen te begrijpen.

Rolmodel

Wat wel aan de orde is: de nivellering waarop we al wezen. Onderwerpen die aan bod komen in de media krijgen in de publieke perceptie een belang, los van het belang dat ze in de fysieke wereld zouden hebben. Mensen die in de media opgevoerd worden krijgen een legitimering die veelal niet in verhouding staat tot de rol die ze daarbuiten spelen, hun deskundigheid over behandelde onderwerpen of hun relevantie in het echte leven. Dit is de discrepantie tussen de werkelijke relevantie van thema’s of opgevoerde personages en de gepercipieerde. Het is die laatste die veelal bepaalt waarover mensen het in hun dagelijkse gesprekken hebben. Daarnaast bevatten programma’s, of het nu om fictie of duiding gaat, altijd een niet uitgesproken boodschap. Mediagezichten zijn rolmodellen, hebben dus publieke invloed. De levensstijl van publieke mediafiguren hebben een normerende lading. Woningen, interieurs die getoond worden in tv-series of films zijn veelal die van een gegoede middenklasse. Individueel vervoer, liefst met een zekere status, wordt als norm gepresenteerd. Hetzelfde gebeurt met de wijze waarop modellen voor onze vrijetijdsbesteding worden voorgehouden, inclusief om maar iets te noemen zon- en skivakanties, citytrips en intercontinentale vliegreizen. Op lange termijn drukt dit alles een stempel op de wijze waarop veel mensen naar de wereld kijken en op hun verwachtingen.

Tot zover de traditionele media, van drukpers tot en met televisie, die als gemeenschappelijk kenmerk eenrichtingsverkeer hebben, het gaat steeds van één zender naar vele ontvangers. Samenvattend: elke introductie van een nieuw medium maakte het mogelijk om ideeën en kennis breder, verder en sneller te verspreiden. Dit betekende telkens een belangrijke emancipatorische stap naar een meer democratische samenleving maar droeg ook de mogelijkheid in zich tot gebruik dat net die ontvoogding hypothekeerde. In de twintigste eeuw is het medialandschap zo divers en ingewikkeld geworden, de belangen die spelen steeds minder transparant, de gelaagdheid van inhouden zo complex dat de werkelijke invloed op het denken van mensen moeilijk in te schatten is. Het is altijd een dubbel verhaal dat in de balans op lange termijn tot nog toe (gelukkig) positief is uitgevallen maar steeds meer aan onze controle dreigt te ontsnappen.

Begin jaren ’80 vond ik al: als de burgers er niet in slagen de media te beheersen zullen de media ons beheersen. Pogingen om de media niet over te leveren aan de platte logica van de markt, omdat we dan het tegenovergestelde krijgen van de vrije keuze van de burger, zijn ten dele mislukt. De markt gaat voor de laagste gemene deler, voor de gemakkelijke inhoud, het gemakkelijke verhaal, de gemakkelijke uitleg en veelal ook met nadruk op het sensationele omdat dat het best verkoopt. Gelukkig is de openbare omroep overeind gebleven, zij het mits heel wat concessies onder druk van concurrentie en politiek. De VRT biedt nog steeds een brede kijk op de wereld die er voor de burgers toe doet. De geopolitiek, de allesoverheersende wereldhandel met een universeel consumptiemodel, onze mobiliteit en de mediarevolutie zou van de wereld een dorp gemaakt hebben. Dit idee verbergt wel de complexiteit van die wereld. De wereld begrijpen vooronderstelt toegang tot een diversiteit aan bronnen: van actuele informatie tot cultuurhistorische context; zowel feitelijke kennis als fictionele voorstellingen in verschillende kunstuitingen bieden ons die context. Een steeds belangrijker deel van die kennisbronnen halen we uit het immens uitgestrekt medialandschap dat een oneindige veelheid aan materiaal bevat. Het herkennen van betrouwbare bronnen, het selecteren van relevante informatie en het verwerken ervan zijn vaardigheden die ervaring en kennis vergen. Kennis van hoe media functioneren, zoals we in dit verhaal poogden te schetsen, is daarin essentieel. Kinderen worden reeds vanaf de jongste, meest beïnvloedbare leeftijd overspoeld met mediainhoud. De kennis en vaardigheden om daarmee om te gaan zouden dus in die jonge jaren moeten meegegeven worden opdat ze kritisch en weerbaar met de media zouden kunnen omgaan. Dit was al het geval in een tijd van de traditionele media. Ons onderwijs heeft die rol in het verleden helaas niet of onvoldoende opgenomen.

Met de introductie van de personal computer werd eerder genoemd devies: als wij de computer niet beheersen zal de computer ons beheersen. Ondertussen weten we dat computer hierbij staat voor e-commerce, sociale media, big tech, enz. Alles wat we aanbrachten over de traditionele media zien we vandaag uitvergroot in het hedendaagse medialandschap dat steeds interactiever wordt en een ongekende greep gekregen heeft op ons denken en doen. Meer dan ooit is het zaak ons (en onze kinderen) weerbaar te maken in de digitale jungle. Wat potentieel verbindende technologie zou kunnen zijn is verworden tot een explosief paard van Troje dat wij allen in huis hebben gehaald. Met de technologie op zich is niets mis. De vraag is wie er zich meester van heeft gemaakt. Indien wij vrije mensen willen blijven (of het weer worden) zullen we terug meester moeten worden over onze “essentials”, de zaken die nooit aan de markt hadden mogen overgelaten worden. Net zoals water, lucht, kennis, grond, openbaar vervoer, onderwijs, communicatie, energie of gezondheid behoren daar ook toe: de media. Dit betekent absoluut niet dat er geen plaats is voor privé-initiatief, maar de spelregels moeten ten allen tijde gedicteerd worden door het algemeen belang en voor iedereen gelijk zijn, dat wil zeggen niet op maat van de sterkste.



[i] Enkele decennia later zou het ook nog een bijzonder format opleveren onder het label infotainment.

Geen opmerkingen: