woensdag 24 juni 2020

Denken in beelden - spreken in cijfers

Ik heb nog een oud artikel uit de Viervoeter teruggevonden. Ik vermoed dat het dateert uit 1996. Het bouwde verder op de teksten die ik in de jaren '80 schreef maar hier toegepast op de Freinetpraktijk. De relevantie ervan kan wat gedateerd zijn, de tekst illustreert eerder waar we vandaan komen. Maar voor het Freinetonderwijs is de drukpers als pedagogisch instrument, zij het in een hedendaagse digitale versie, nog steeds even belangrijk.


Digitaal onderwijs


In de vorige jaargangen jaargangen van de Viervoeter zijn de moderne media meermaals aan bod gekomen. Vooral voor wat betreft het gebruik van de computer in de klas waren de standpunten nogal verdeeld. Enerzijds zou ik in de discussie enkele hardnekkige misvattingen willen uit de weg ruimen die we al meeslepen van in de begindagen van introductie van de computer in het onderwijs. Meteen gooi ik enkele bedenkingen op tafel die misschien een ander licht op de zaak kunnen werpen. Eigenlijk een poging om een brug te slaan tussen de pro en contra-standpunten. Anderzijds wil ik verder denken over computers in het onderwijs in de context van een bredere maatschappelijke discussie en dan in het bijzonder in relatie tot de beeldcultuur (waarover we voordien reeds wat gespreksstof aanbrachten), omdat die discussie de impact van al die nieuwe technologie toch in een ruimer en verhelderend perspectief plaatst. Die tweede doelstelling bewaar ik voornamelijk voor een volgend artikel.

1. Misverstanden uit het verleden
Moet de school kinderen leren omgaan met computers, computertaal en computerprogramma's? Moet de school in het curriculum ruimte vrijmaken om er een uur informatica in te schuiven? Deze vragen waren 10-15 jaar terug zeer wezenlijk. Ten eerste stond het vast dat de computer, die toen net aan zijn opmars in de scholen en in de huiskamers was begonnen, een belangrijke rol zou gaan spelen in het maatschappelijk gebeuren en in zowat elke arbeidssituatie. Het doembeeld was dat van de computer-ongeletterdheid: wie niet met de computer kon omgaan zou uitgesloten worden van de arbeidsmarkt. Ten tweede werd het computergebruik nog door een meerderheid ervaren als hocus-pocus-gedoe en de toenmalige interfaces (vnl. MS-DOS en aanverwante besturingssystemen) waren niet van aard om die drempel lager te maken. Ten derde was er nog een belangrijke economische drempel: computers waren nog weggelegd voor diegenen die het zich konden permitteren. Dit gold voor de computer thuis, maar evenzeer voor de computer op school. De schrik dat kansarme groepen hun achterstand weer eens zouden zien vergroten leek reëel.

Het paniekvoetbal dat resulteerde gaf aanleiding tot een hoop zeer uiteenlopende, veelal ongecoördineerde of niet begeleide initiatieven in afwachting dat de overheid met serieuze richtlijnen zou voor de dag komen en in de nodige logistieke steun zou voorzien. Zowel het eerste als het laatste lieten aanvankelijk op zich wachten. De vele experts voorzagen het beleid terzake van onderling verschillend advies. Voornamelijk de vraag of computeralfabetisering nu het leren programmeren (Basic, Logo) dan wel het gebruik van programma's (tekstverwerking, spreadsheet,...) inhield, zorgde voor heel wat polemiek. Daarnaast waren er ook zij die de computer eerder zagen als leerhulp en die dus vooral het ontwikkelen van educatieve software wilden gesteund zien. Ondertussen lijken die initiële discussies achterhaald door het nieuwste icoon van de informatiemaatschappij: het Internet. Inderdaad, de supersnelwegfans doen alsof de vragen rond de plaats van de computer in de klas al lang zijn opgelost, zoniet dan toch niet meer relevant zijn aangezien het informatietijdperk nu al bezit genomen heeft van ons economisch en sociaal leven. De enige pregnante kwestie nu is: "hoe brengen we Internet zo snel mogelijk in de klas en hoe brengen we de klas zo snel mogelijk op Internet?"
Natuurlijk wordt de discussie wel nog verder gevoerd aan de universiteiten. Maar weinig of niets daarvan sijpelt door tot op het niveau van de betrokkenen die het uiteindelijk zullen moeten waarmaken, de leerkrachten, laat staan dat een bredere (begeleide) maatschappelijke discussie zou gestimuleerd worden (het niveau van de ouders). Verder zal ik het over "de basis" hebben wanneer ik ouders en leerkrachten als groep bedoel.

Het is nochtans belangrijk dat leerkrachten zich met kennis van zaken zouden bezinnen over de plaats die deze nieuwe technologische middelen in de klas moeten innemen, dat ze die plaats voor zichzelf en hun leerlingen zo duidelijk mogelijk zouden weten af te bakenen. Zoniet zou het wel eens kunnen dat het magische scherm met de hele klas aan de haal gaat en ze achterlaat in een virtueel vacuum. De allereerste vraag die gesteld dient te worden is: "Waarom zouden we de computer in de klas moeten binnenhalen (of niet)?" Zelfs die primordiale vraag is nooit ernstig voorgelegd geweest aan de basis. Er is van bovenuit enkel gesteld dat we onherroepelijk de informatiemaatschappij binnentreden en we de kinderen daarop moeten voorbereiden, anders kweken we computeranalfabeten. De vraag is nochtans essentieel omdat de tijd dat het kind in de klas zit beperkt is en het curriculum erg uitgebreid. Om de vraag te beantwoorden zouden we de computer bijvoorbeeld kunnen bekijken als louter werkinstrument in het beroepsleven. Wel, om te beginnen zien we dat het bedienen van de machine niets geheimzinnigs meer heeft; dat het iets-afweten-van-programmatie voor het overgrote deel van de gebruikers geen enkele relevantie meer heeft, dat de interfaces van vandaag zo intuïtief werken dat je zelfs niet meer moet kunnen lezen om de machine binnen enkele minuten te leren bedienen. Zo het analfabetisme in ons land onuitroeibaar blijkt, computeranalfabeten zullen spoedig enkel nog op sterk water kunnen bezichtigd worden. De evolutie gaat bovendien zo snel dat het geen enkele zin heeft om kinderen op lager onderwijs-niveau computerinitiatie te geven bij wijze van voorbereiding op hun latere carrière. Specifieke toepassingen (stockbeheer, boekhouding, statistische analyse) komen slechts te pas bij specifieke opleidingen (hoger secundair technisch en hoger onderwijs) en vergen zo goed als geen enkele voorkennis op het gebied van computergebruik. Zelfs tekstverwerking kan je een kind in enkele minuten uitleggen. Je toont ze de startknop. Dan toon je ze de minimale tekststijlfuncties (corpsgrootte, vet, italic en onderlijnen) en de printfunctie. Dan laat je ze een half uur alleen achter met de computer en ze komen je een prachtige, netjes uitgeprinte tekst tonen. Een tekstverwerker kan op zich natuurlijk wel erg zinvol ingeschakeld worden in het kader van andere vaardigheden die wel dienen bijgebracht te worden vanaf de laagste klassen (we komen er op terug met het concrete voorbeeld van het drukken als freinettechniek), maar daarvoor hoef je geen uren computerinitiatie te voorzien.

Kortom, daar moet de school zich allemaal niet mee bezig houden! Zover waren de experts 10 jaar terug trouwens ook al. Alleen vind je vandaag nog steeds mensen aan de basis die denken dat het daar wel over gaat. en aangezien die kwestie in het verleden nooit is opgeklaard, krijg je nu mensen die in het volgende informatie-stadium stappen vanuit diezelfde opvatting: "Wij moeten onze kinderen leren surfen op het Internet, want daar ligt de toekomst. Internet-analfabeten komen binnenkort niet meer aan de bak". Nu ja, laten we niet vooruit lopen, want we moeten eerst nog een paar vragen oplossen.

2. Waarover het wel moet gaan.
Als de introductie van de computer in de klas van het basisonderwijs niet dient om te leren programmeren (ik ga ervan uit dat dit hier niet meer omstandig hoeft uitgelegd te worden), en ook niet om computervaardigheden te leren die vereist zouden worden voor het vinden van een job, waarvoor dan wel? 1


We hebben het al aangehaald: Computer Assisted Learning, de computer als leerhulp. Dit lijkt wel een interessant idee: de computer niet meer als onderwerp van de les maar als middel bij de les.  We kunnen er zelfs 2 richtingen mee uit: het verduidelijken van lesinhouden (de werking van hefbomen of sluizen demonstreren, door de leerling manipuleerbare schema's of modellen tonen, enz...); het inoefenen en testen van vaardigheden (grammatica, rekenen,...).

De eerste toepassingen zijn gewoon een aanvulling bij de klassieke demonstraties en proefjes uit onze tijd. Ze kunnen de lessen verlevendigen en de interesse van de leerlingen verscherpen, een moeilijk principe op aanschouwelijke wijze verduidelijken. De oefen- en test-programma's laten een zekere individualisering toe. Bij oordeelkundig gebruik (sic!) brengt de computer hier zeker een educatieve meerwaarde. De vraag stelt zich natuurlijk: wat is oordeelkundig gebruik? We komen er later op terug, maar hier is alvast nog een probleempje: in welke mate is individualisering van het leerproces wenselijk of staat het andere doelstellingen van het onderwijs in de weg?

In 1986 waarschuwde Martin Valcke van het Pedagogisch Laboratorium van de RUG reeds:

"Men vergeet dat je met zo'n ding in de klas ook heel wat problemen in huis haalt. Je haalt gewoon heel je structuur, heel je routine overhoop. Zo'n machine zet de normale verhoudingen in de klas op hun kop. (...) Een efficiënt en zinvol gebruik (...) veronderstelt een heel nieuwe onderwijsstrategie. Zonder de juiste begeleiding moest zo'n gang van zaken bijna slecht aflopen." Die gang van zaken was dat een aantal scholen op eigen houtje computers ging aanschaffen, leerkrachten liet experimenteren en - erger nog - de overheid die pilootprojecten lanceerde, leerkrachten een initiatiecursus gaf, maar achteraf naliet voor degelijke opvolging te zorgen (regelmatige in-service training) of toereikend materieel te verschaffen (zowel hardware als software). Gebrek aan totaalvisie en krappe budgettaire mogelijkheden (of althans prioriteiten die weinig  ruimte lieten) lagen hier aan de basis. Wanneer de overheid en de pedagogische begeleiding geen greep houden op de voortsnellende evolutie is het gevaar dat "de industrie gaat beslissen over de middelen en uiteindelijk dus over de inhoud van het (computer)onderwijs."2


Vandaag, méér dan tien jaar later, moeten we vaststellen dat het allemaal niet zo'n snelle vlucht heeft genomen als sommigen hadden gedacht of gewild. De computer in de klas is een evidentie geworden, maar de functionaliteit ervan is veelal miniem. Veel hangt af van de beschikbare middelen, maar ook nog steeds van het individueel initiatief van directies en leerkrachten. Het gebruik van educatieve software is zeker niet wijdverbreid. Misschien maar goed ook: in "The Cult of Information" merkt Theodore Roszak op dat in '84 slechts 200 van 10.000 onderzochte educatieve programma's enige waarde hadden. Daarenboven is veel educatieve software afgestemd op individueel gebruik en dat veronderstelt dus de aanwezigheid van meerdere machines per klas, wat ook weer problematisch is. Onder het motto 'liever geen computer dan een verkeerd gebruikte' kunnen we misschien nog best tevreden zijn met die vertraagde invoering van de informatica in het basisonderwijs. Een computer die niet alleen onze schaarse middelen, maar ook nog eens de kostbare leertijd van onze kinderen verkwist houden we liever buiten.

3. Maar hij komt! Klaas komt toch!

Heeft men zich ondertussen wel bezonnen over hoe het onderwijs moet voorbereiden op de informatiemaatschappij? Want wat er nu aankomt is toch wel weer van een heel andere orde. Het ziet er naar uit dat de zo bejubelde informatiesnelweg er heel wat minder lang over zal doen om het onderwijs te veroveren. Zo de computer een opdringerige machine was, kon je hem toch nog met een minimum aan gezond verstand in toom houden, je kon hem desnoods buiten spel zetten door hem in een hoek van de klas stof te laten vergaren (wat in veel gevallen ook gebeurd is). Maar deze keer zal het technische wonder zich niet zomaar laten afschepen, hij heeft zijn voet allang tussen de deur, want alle beslissingscentra hebben zich ten volle geëngageerd. Internet en de Supersnelweg zijn slechts de breekijzers waarmee de informatie-industrie greep krijgt op ons onderwijs (zoals ze ook de meest diverse aspecten van ons leven wil gaan beheersen). Meer dan ooit is het dringend dat we ons bezinnen over wat we met dat nieuwe technologisch vernuft willen gaan doen. Hebben we ons tot nog toe wel de juiste vragen gesteld? Moeten we om te beginnen niet terug de vraag stellen waarover het algemeen vormend onderwijs en dan in het bijzonder het basisonderwijs moet gaan? En hangt die vraag ook niet vast aan een algemene maatschappijvisie en de functie van het onderwijs daarin? Hier zitten we natuurlijk terug bij de basis van Freinet. Maar het zal inderdaad in dit licht zijn dat wij over Internet zullen moeten praten. We proberen in een volgende aflevering op sommige van die vragen antwoorden te verzinnen, meer bepaald hoe de computer en de oprukkende beeldcultuur ons denken beïnvloedt.

We willen hier eindigen met een concrete toepassing van de computer in onze Freinet-schooltjes.
Een zwaar onderschat en bijna nergens ten volle uitgebuit potentieel dat zich in de klascomputer schuil houdt is de tekstverwerking. Zeker in een Freinetklas, waar zoveel nadruk gelegd wordt op het zelf schrijven en presenteren van teksten (projectmappen, drukpers), biedt de computer mogelijkheden om die Freinettechniek nieuw leven in te blazen. Alleen mag men vooral niet denken dat het gebruik van de machine op zich voor enige verandering ten goede kan zorgen. Integendeel! Wat Freinet beoogde met het gebruik van de drukpers had vele facetten. In de eerste plaats vormt het  drukken een eindstadium in een heel proces dat door de leerlingen zelf wordt gecontroleerd en dat begint bij de praatrondes en vrije teksten; het is iets waar de leerlingen duidelijk naar toe werken. Dit wil dus zeggen dat ze een werk van langere adem leren voorbereiden en tot een goed einde brengen. Dit proces is daarenboven een groepswerk: samen teksten bespreken, kiezen welke zullen gedrukt worden en eventueel hoe ze samen moeten gebracht worden tot een klasbrochure. Men leert omgaan met de motiverende spanning tussen de eigen, individuele inbreng en het groepsresultaat. Tenslotte brengt het drukken een ambachtelijke precisie bij, de behoefte om een product te verzorgen in al zijn details. Inhoud en vorm dienen elkaar te versterken. Kinderen moeten aandacht hebben voor de opbouw van hun verhaal, voor de zinsconstructie en spelling. Maar ook de illustratie moet met evenveel zorg gemaakt worden. De bladschikking dient bij te dragen tot de leesbaarheid van de tekst. Kinderen leren het belang van dit totaalproces: hun verhaal zal beter ontvangen worden wanneer aan al die details de nodige aandacht werd geschonken. Hun verhaal zal aandachtiger gelezen worden en meer impact hebben op de lezer.

Wanneer men eraan denkt om de computer in de plaats van de oude drukpers te gaan gebruiken, moet men erover waken dat de doelstellingen van het hierboven geschetste totaalproces niet geschaad worden. De tekstverwerker en het lay-out programma hebben, door hun eenvoud in gebruik, de neiging om het presenteren van teksten te reduceren tot enkele relatief gemakkelijke handelingen via het klavier. De bedrieglijke eenvoud van de techniek leidt de aandacht af van de ambachtelijke concentratie die nodig is om de opdracht tot een goed einde te brengen. Wanneer die gevaren ten volle onderkend worden, is het hier wellicht mogelijk om de computer een zinvolle plaats in deze belangrijke Freinettechniek te geven. En eens we zover zijn, dan is het logisch om een volgende stap te zetten en aan het integreren van E-mail en Internet te denken in die andere belangrijke Freinet-techniek, de correspondentie.


1. Op het programmeren met LOGO, toch wel een geval apart, moeten we later misschien toch wel even terugkomen. Waar wordt het nog gebruikt? Heeft iemand daar ervaring mee? Reacties welkom!
2. Martin Valcke in De Morgen van 16 augustus 1986.


Patrick Cohen 
De Harp