Ik heb nog een oud artikel uit de Viervoeter teruggevonden. Ik vermoed dat het dateert uit 1996. Het bouwde verder op de teksten die ik in de jaren '80 schreef maar hier toegepast op de Freinetpraktijk. De relevantie ervan kan wat gedateerd zijn, de tekst illustreert eerder waar we vandaan komen. Maar voor het Freinetonderwijs is de drukpers als pedagogisch instrument, zij het in een hedendaagse digitale versie, nog steeds even belangrijk.
Digitaal onderwijs
In de vorige jaargangen jaargangen van de Viervoeter zijn de moderne media meermaals aan bod gekomen. Vooral voor wat betreft het gebruik van de computer in de klas waren de standpunten nogal verdeeld. Enerzijds zou ik in de discussie enkele hardnekkige misvattingen willen uit de weg ruimen die we al meeslepen van in de begindagen van introductie van de computer in het onderwijs. Meteen gooi ik enkele bedenkingen op tafel die misschien een ander licht op de zaak kunnen werpen. Eigenlijk een poging om een brug te slaan tussen de pro en contra-standpunten. Anderzijds wil ik verder denken over computers in het onderwijs in de context van een bredere maatschappelijke discussie en dan in het bijzonder in relatie tot de beeldcultuur (waarover we voordien reeds wat gespreksstof aanbrachten), omdat die discussie de impact van al die nieuwe technologie toch in een ruimer en verhelderend perspectief plaatst. Die tweede doelstelling bewaar ik voornamelijk voor een volgend artikel.
1.
Misverstanden uit het verleden
Moet de school kinderen leren omgaan met computers, computertaal en
computerprogramma's? Moet de school in het curriculum ruimte vrijmaken om er
een uur informatica in te schuiven? Deze vragen waren 10-15 jaar terug zeer
wezenlijk. Ten eerste stond het vast dat de computer, die toen net aan zijn
opmars in de scholen en in de huiskamers was begonnen, een belangrijke rol zou
gaan spelen in het maatschappelijk gebeuren en in zowat elke arbeidssituatie.
Het doembeeld was dat van de computer-ongeletterdheid: wie niet met de computer
kon omgaan zou uitgesloten worden van de arbeidsmarkt. Ten tweede werd het
computergebruik nog door een meerderheid ervaren als hocus-pocus-gedoe en de
toenmalige interfaces (vnl. MS-DOS en aanverwante besturingssystemen) waren
niet van aard om die drempel lager te maken. Ten derde was er nog een
belangrijke economische drempel: computers waren nog weggelegd voor diegenen
die het zich konden permitteren. Dit gold voor de computer thuis, maar evenzeer
voor de computer op school. De schrik dat kansarme groepen hun achterstand weer
eens zouden zien vergroten leek reëel.
Het paniekvoetbal dat resulteerde gaf aanleiding tot een hoop zeer
uiteenlopende, veelal ongecoördineerde of niet begeleide initiatieven in
afwachting dat de overheid met serieuze richtlijnen zou voor de dag komen en in
de nodige logistieke steun zou voorzien. Zowel het eerste als het laatste
lieten aanvankelijk op zich wachten. De vele experts voorzagen het beleid terzake
van onderling verschillend advies. Voornamelijk de vraag of
computeralfabetisering nu het leren programmeren (Basic, Logo) dan wel het
gebruik van programma's (tekstverwerking, spreadsheet,...) inhield, zorgde voor
heel wat polemiek. Daarnaast waren er ook zij die de computer eerder zagen als
leerhulp en die dus vooral het ontwikkelen van educatieve software wilden
gesteund zien. Ondertussen lijken die initiële discussies achterhaald door het
nieuwste icoon van de informatiemaatschappij: het Internet. Inderdaad, de
supersnelwegfans doen alsof de vragen rond de plaats van de computer in de klas
al lang zijn opgelost, zoniet dan toch niet meer relevant zijn aangezien het
informatietijdperk nu al bezit genomen heeft van ons economisch en sociaal
leven. De enige pregnante kwestie nu is: "hoe brengen we Internet zo snel
mogelijk in de klas en hoe brengen we de klas zo snel mogelijk op
Internet?"
Natuurlijk
wordt de discussie wel nog verder gevoerd aan de universiteiten. Maar weinig of
niets daarvan sijpelt door tot op het niveau van de betrokkenen die het
uiteindelijk zullen moeten waarmaken, de leerkrachten, laat staan dat een
bredere (begeleide) maatschappelijke discussie zou gestimuleerd worden (het
niveau van de ouders). Verder zal ik het over "de basis" hebben
wanneer ik ouders en leerkrachten als groep bedoel.
Kortom, daar moet de school zich allemaal niet mee bezig houden! Zover waren de experts 10 jaar terug trouwens ook al. Alleen vind je vandaag nog steeds mensen aan de basis die denken dat het daar wel over gaat. en aangezien die kwestie in het verleden nooit is opgeklaard, krijg je nu mensen die in het volgende informatie-stadium stappen vanuit diezelfde opvatting: "Wij moeten onze kinderen leren surfen op het Internet, want daar ligt de toekomst. Internet-analfabeten komen binnenkort niet meer aan de bak". Nu ja, laten we niet vooruit lopen, want we moeten eerst nog een paar vragen oplossen.
2.
Waarover het wel moet gaan.
Als de introductie van de computer in de klas van het basisonderwijs niet dient
om te leren programmeren (ik ga ervan uit dat dit hier niet meer omstandig
hoeft uitgelegd te worden), en ook niet om computervaardigheden te leren die
vereist zouden worden voor het vinden van een job, waarvoor dan wel? 1
We
hebben het al aangehaald: Computer Assisted Learning, de computer als
leerhulp. Dit lijkt wel een interessant idee: de computer niet meer als
onderwerp van de les maar als middel bij de les. We kunnen er zelfs 2 richtingen mee uit: het verduidelijken van lesinhouden (de
werking van hefbomen of sluizen demonstreren, door de leerling manipuleerbare
schema's of modellen tonen, enz...); het inoefenen en testen van vaardigheden
(grammatica, rekenen,...).
In 1986 waarschuwde Martin Valcke van het Pedagogisch Laboratorium van de RUG
reeds:
"Men vergeet dat je met zo'n ding in de klas ook heel wat problemen in huis haalt. Je haalt gewoon heel je structuur, heel je routine overhoop. Zo'n machine zet de normale verhoudingen in de klas op hun kop. (...) Een efficiënt en zinvol gebruik (...) veronderstelt een heel nieuwe onderwijsstrategie. Zonder de juiste begeleiding moest zo'n gang van zaken bijna slecht aflopen." Die gang van zaken was dat een aantal scholen op eigen houtje computers ging aanschaffen, leerkrachten liet experimenteren en - erger nog - de overheid die pilootprojecten lanceerde, leerkrachten een initiatiecursus gaf, maar achteraf naliet voor degelijke opvolging te zorgen (regelmatige in-service training) of toereikend materieel te verschaffen (zowel hardware als software). Gebrek aan totaalvisie en krappe budgettaire mogelijkheden (of althans prioriteiten die weinig ruimte lieten) lagen hier aan de basis. Wanneer de overheid en de pedagogische begeleiding geen greep houden op de voortsnellende evolutie is het gevaar dat "de industrie gaat beslissen over de middelen en uiteindelijk dus over de inhoud van het (computer)onderwijs."2
Vandaag, méér dan tien jaar later, moeten we vaststellen dat het allemaal niet
zo'n snelle vlucht heeft genomen als sommigen hadden gedacht of gewild. De
computer in de klas is een evidentie geworden, maar de functionaliteit ervan is
veelal miniem. Veel hangt af van de beschikbare middelen, maar ook nog steeds
van het individueel initiatief van directies en leerkrachten. Het gebruik van
educatieve software is zeker niet wijdverbreid. Misschien maar goed ook: in
"The Cult of Information" merkt Theodore Roszak op dat in '84
slechts 200 van 10.000 onderzochte educatieve programma's enige waarde hadden.
Daarenboven is veel educatieve software afgestemd op individueel gebruik en dat
veronderstelt dus de aanwezigheid van meerdere machines per klas, wat ook weer
problematisch is. Onder het motto 'liever geen computer dan een verkeerd
gebruikte' kunnen we misschien nog best tevreden zijn met die vertraagde
invoering van de informatica in het basisonderwijs. Een computer die niet
alleen onze schaarse middelen, maar ook nog eens de kostbare leertijd van onze
kinderen verkwist houden we liever buiten.
3.
Maar hij komt! Klaas komt toch!
We willen hier eindigen met een
concrete toepassing van de computer in onze Freinet-schooltjes.
Een zwaar onderschat en bijna nergens ten volle uitgebuit potentieel dat zich
in de klascomputer schuil houdt is de tekstverwerking. Zeker in een
Freinetklas, waar zoveel nadruk gelegd wordt op het zelf schrijven en
presenteren van teksten (projectmappen, drukpers), biedt de computer
mogelijkheden om die Freinettechniek nieuw leven in te blazen. Alleen mag men
vooral niet denken dat het gebruik van de machine op zich voor enige verandering
ten goede kan zorgen. Integendeel! Wat Freinet beoogde met het gebruik van de
drukpers had vele facetten. In de eerste plaats vormt het drukken een
eindstadium in een heel proces dat door de leerlingen zelf wordt gecontroleerd
en dat begint bij de praatrondes en vrije teksten; het is iets waar de
leerlingen duidelijk naar toe werken. Dit wil dus zeggen dat ze een werk van
langere adem leren voorbereiden en tot een goed einde brengen. Dit proces is
daarenboven een groepswerk: samen teksten bespreken, kiezen welke zullen
gedrukt worden en eventueel hoe ze samen moeten gebracht worden tot een
klasbrochure. Men leert omgaan met de motiverende spanning tussen de eigen,
individuele inbreng en het groepsresultaat. Tenslotte brengt het drukken een
ambachtelijke precisie bij, de behoefte om een product te verzorgen in al zijn
details. Inhoud en vorm dienen elkaar te versterken. Kinderen moeten aandacht
hebben voor de opbouw van hun verhaal, voor de zinsconstructie en spelling.
Maar ook de illustratie moet met evenveel zorg gemaakt worden. De bladschikking
dient bij te dragen tot de leesbaarheid van de tekst. Kinderen leren het belang
van dit totaalproces: hun verhaal zal beter ontvangen worden wanneer aan al die
details de nodige aandacht werd geschonken. Hun verhaal zal aandachtiger
gelezen worden en meer impact hebben op de lezer.
Wanneer men eraan denkt om de computer in de plaats van de oude drukpers te gaan gebruiken, moet men erover waken dat de doelstellingen van het hierboven geschetste totaalproces niet geschaad worden. De tekstverwerker en het lay-out programma hebben, door hun eenvoud in gebruik, de neiging om het presenteren van teksten te reduceren tot enkele relatief gemakkelijke handelingen via het klavier. De bedrieglijke eenvoud van de techniek leidt de aandacht af van de ambachtelijke concentratie die nodig is om de opdracht tot een goed einde te brengen. Wanneer die gevaren ten volle onderkend worden, is het hier wellicht mogelijk om de computer een zinvolle plaats in deze belangrijke Freinettechniek te geven. En eens we zover zijn, dan is het logisch om een volgende stap te zetten en aan het integreren van E-mail en Internet te denken in die andere belangrijke Freinet-techniek, de correspondentie.
1. Op het
programmeren met LOGO, toch wel een geval apart, moeten we later misschien toch
wel even terugkomen. Waar wordt het nog gebruikt? Heeft iemand daar ervaring
mee? Reacties welkom!
2.
Martin Valcke in De Morgen van 16 augustus 1986.
Patrick Cohen
De Harp